‘Ik kan je verstaan, maar ik blijf doof’
Ottolien Tilanus (19) heeft sinds haar peutertijd een cochleair implantaat. Vóór het gesprek verzoekt ze me om haar steeds aan te kijken als ik tegen haar praat, zodat ze kan liplezen. Om diezelfde reden verandert ze de tafelschikking, zodat mijn gezicht goed belicht is. Het resultaat: ze verstaat feilloos alle vragen en beantwoordt die in soepel Nederlands. Enkel subtiele signalen wijzen erop dat dit niet haar eerste taal is: ze heeft hier en daar een wat afwijkende uitspraak (zo klinkt coach als ‘koos’) en grammatica (‘de adres’). Maar genoeg over hoe ze praat. Wat heeft ze te zeggen?
‘Als baby huilde ik's nachts veel. Kleine kinderen vinden het altijd eng dat ze in het donker hun ouders niet kunnen zien, maar ik kon ze bovendien niet horen. Mijn moeder merkte op zeker moment dat ze met mijn tweelingzusje praatte en zong, maar met mij vooral zwijgend knuffelde. Ze vroeg zich af waarom, en heeft mijn gehoor laten onderzoeken. Toen ik doof bleek te zijn, vielen er in één keer een hele hoop kwartjes. Mijn vader, een kno-arts, is na die diagnose congressen over CI gaan bezoeken, en toen ik twee was, ben ik geïmplanteerd. Ik was op dat moment de jongste Nederlander met een CI.’
‘Ik heb logopedie gehad om Nederlands te leren praten, maar het duurde tot mijn elfde tot ik dat echt goed kon. Gebarentaal leerde ik veel sneller en makkelijker, wat weer hielp om Nederlands te leren. Mijn ouders en zus hebben ook leren gebaren, en met mijn vader doe ik dat nog steeds veel.’
‘Ik luister graag muziek. Ik kan mijn iPod rechtstreeks in het uitwendige deel van mijn CI pluggen. Niet alleen het ritme hoor ik, maar ook de tonen en de teksten. Ik schijn minder nuances te horen dan horende mensen, maar ik geniet er erg van. En ik kan mijn iPod heel hard zetten, want de omgeving kan er toch niks van horen. Dat is wel een voordeel. Net als dat ik mijn CI kan uitzetten als ik ga slapen: nooit last van lawaai.’
‘Wat ik niet graag doe, is bellen. De telefoon vervormt het geluid, en het CI óók nog een keer. Ook groepsgesprekken in het Nederlands zijn moeilijk. Nu ik met jou praat, staat het CI op de stand “focus”, zodat ik alleen geluiden hoor die dichtbij zijn. Maar in een groep kan dat niet, en dan hoor ik ook allerlei storende achtergrondgeluiden.
Mijn sociale leven speelt zich voor een flink deel af in de dovenwereld. Ik heb een dove vriend, ik ga naar een dovenschool, naar gebarencafés, naar een dovenkerk en af en toe ook naar Sencity, dansfeesten voor doven én horenden.’
‘Er bestaan vreemde ideeën over het CI. Horende ouders denken vaak dat hun kind met een CI de dovenwereld niet nodig heeft. Dat klopt niet, want al is het een nuttig hulpmiddel, waardoor je met meer mensen kunt communiceren, je wordt er geen horend persoon van. Ik ben er blij mee, maar ik blijf doof. Toch zijn er in de dovenwereld ook mensen die mij niet doof genoeg vinden, omdat ik wel iets hoor en Nederlands kan spreken.’
‘Sommige doven zijn ook bang dat CI de dovencultuur zal vernietigen. Maar ik heb beide werelden nodig, en ook beide talen. Zonder gebarentaal zou ik een identiteitsprobleem hebben; nu is er een wereld waar ik me thuis voel, waar ze mijn eerste taal spreken en waar ik gewoon kan meedoen aan groepsgesprekken. De gebarentaal en de dovencultuur moeten dus echt in stand blijven.’