| |
| |
| |
Klein taalgebied, grote verschillen
Hoe komt het Nederlands aan al die uiteenlopende dialecten?
Gaston Dorren
Nederland en Vlaanderen vormen slechts een klein taalgebied, maar de dialectverschillen zijn groot. Een Groninger heeft veel moeite een Limburgse dialectspreker te verstaan, laat staan iemand uit de buurt van Brugge. Zelfs in veel grotere taalgebieden als het Spaans en het Russisch zijn de dialectverschillen kleiner. Hoe komt dat?
Illustratie: Frank Dam
Wat de ene dialectspreker ‘ham’ noemt, heet in andere delen van het taalgebied ‘hesp’, ‘scheenkn’ of ‘sjènk’. Aardappels gaan ook wel als ‘patatten’, ‘erpel(s)’, ‘piepers’ of ‘tuffels’ door het leven. Een schort is hetzelfde als een ‘voorschoot’, een ‘schotdook’, een ‘sluj’ en een ‘sjolk’. En loop je kent regionale varianten als ‘loop iej’, ‘löps-te’, ‘lopst’, ‘loopte ge’ en nog van alles daartussen.
In Nederland en Noord-België zijn er vele streektalen, en die verschillen sterk van elkaar. Althans, zo ervaren we dat, maar klopt het eigenlijk? De Lage Landen zijn maar klein. Hoe zouden de dialectverschillen dan groot kunnen zijn? Of overdrijven we soms een beetje en lijken al die streektalen meer op elkaar dan we denken?
Om dat te weten te komen, moet je dialectverschillen meten, en een moderne methode daarvoor is het vaststellen van de zogeheten Levenshtein-afstanden. De Levenshtein-afstand tussen twee woorden is groter naarmate de klankverschillen talrijker zijn. ‘Loopt’ en ‘loopte’ verschillen maar op één punt, om van ‘sjènk’ naar ‘scheenkn’ te komen moet je al wat meer klanken veranderen en het verschil tussen ‘patat’ en ‘erpel’ is maximaal. Zo kun je, al turvend, ook de afstand tussen dialecten als geheel berekenen. Datzelfde kun je voor de dialecten van een andere taal doen, waarna je dus weet in welke van die talen de dialecten het sterkst van elkaar verschillen.
| |
■ Gewoon vragen
Dit meten van dialectverschillen is precies wat Charlotte Gooskens, scandinaviste aan de Rijksuniversiteit Groningen, heeft gedaan in het Nederlands en het Noors. Nu lijkt Noors een zware tegenstander, om het in sporttermen te zeggen. Alle Noren in het hele land spreken dialect - de taal hééft niet eens een echte standaarduitspraak. Desondanks ontdekte Gooskens dat de dialecten van het Nederlands niet minder, maar juist een stuk meer variatie vertonen dan de Noorse. Wat - als je het eenmaal weet - ook wel weer logisch is: als iedereen dialect spreekt, mogen de verschillen niet ál te groot zijn, want anders zouden de Noren elkaar niet meer verstaan. Nederlanders en Vlamingen
| |
| |
kunnen altijd nog naar de standaardtaal uitwijken.
Taalkundigen elders hebben ook de diversiteit van een paar andere Europese talen gemeten. Maar helaas, ‘je kunt die onderzoeken niet zomaar naast het onze leggen’, zegt Gooskens. ‘Dat kan alleen als het basismateriaal goed vergelijkbaar is’, en dat is het niet.
Gelukkig is er ook een eenvoudiger manier om te achterhalen hoezeer verwante dialecten verschillen. Je kunt namelijk aan sprekers van het ene dialect opnames laten horen van een ander, en dan gewoon vragen hoezeer dat van het hunne afwijkt. Ook dat hebben Gooskens en haar collega's gedaan, waarbij bleek dat de Levenshtein-afstanden en die subjectieve beoordelingen behoorlijk met elkaar overeenstemden. Kennelijk zijn taalgebruikers hier dus goed in. Dus laten we er voor het gemak van uitgaan dat het Nederlands, ondanks zijn kleine taalgebied, grote dialectverschillen heeft, terwijl sommige grotere taalgebieden, zoals het Spaans en het Russisch, kleinere verschillen kennen - want dat ervaren de sprekers zelf zo.
Wij hier in de Lage Landen hebben natuurlijk geen hoge bergen, dus die verklaren onze dialectverscheidenheid niet.
| |
■ Eilanden
Achter het idee dat grote taalgebieden ook wel grote dialectverschillen zullen hebben, gaat de gedachtegang schuil dat mensen die ver van elkaar wonen elkaar niet vaak spreken en dus heel verschillend zullen gaan praten. Die gedachte is op zich zo gek niet. Taalvariatie ontstaat inderdaad bij uitstek door isolement, terwijl intensief contact de variatie juist beperkt. Als twee groepen sprekers van exact dezelfde taal op de een of andere manier van elkaar afgezonderd raken, zal hun taal uiteengroeien. Kijk maar wat er met het Nederlands in Zuid-Afrika is gebeurd.
Als één soort plekken zich kenmerkt door isolement, zijn het wel eilanden, zoals IJsland. Daar spraken de mensen ooit hetzelfde als hun Noorse neven en nichten, maar in afzondering ontwikkelde hun taal zich heel anders dan op het vasteland. Ook Nederlandse eilanden hebben eigen dialecten, al wijken die door de kleine afstanden niet al te dramatisch af van die op het naburige vasteland. Het Urkers is waarschijnlijk het ‘vreemdste’ eilanddialect. Hier hebben we dus het eerste stukje te pakken van het antwoord op de vraag waarom de Nederlandse dialectverscheidenheid zo groot is - maar wel een heel klein stukje.
Is een eiland bij gunstige wind makkelijk te bezeilen, sommige bergstreken zijn altíjd moeilijk te bereiken. Wie op zoek is naar grote taalvariatie, kan dan ook zijn hart ophalen in het hooggebergte. De Kaukasus is beroemd om zijn vele tientallen talen, maar ook dichter bij huis, in de Alpen, is het feest. Daar komen sterk afwijkende varianten van het Duits voor, plus minstens twee kleine talen, het Reto-Romaans in Zwitserland en het Ladino in Italië, die allebei weer een weelde aan lokale varianten kennen. Maar ja, wij hier in de Lage Landen hebben natuurlijk geen hoge bergen, dus die verklaren onze dialectverscheidenheid niet; ook de heuvels van Nederlands Zuid-Limburg en de Voerstreek niet.
| |
■ Politiek isolement
Hoe is die verscheidenheid dan wel te verklaren? Uit politieke of sociale afzondering misschien? Die kan tenslotte even ingrijpend zijn als fysieke. Vrij bekend is dat de Nedersaksische streektalen van Oost-Nederland en Noord-Duitsland in het verleden (nog) nauwer op elkaar aansloten dan nu. Pas toen er een staatkundige grens ontstond, zodat de grensstreken meer met de rug naar elkaar kwamen te staan, groeiden die streektalen geleidelijk verder uiteen. Het Nedersaksisch is sindsdien dus juist méér op het Nederlands gaan lijken. Maar wacht, in de huidige provincies Limburg gebeurde eeuwenlang het omgekeerde. Deze politiek versnipperde uithoek van het Nederlandse taalgebied had relatief weinig contact met andere Nederlandstaligen. Geen wonder dat de streektaal verduitste en, vooral in Maastricht, verfranste. Treffend detail: de weg van Maastricht naar de rest van de Republiek werd in de zeventiende en achttiende eeuw steeds slechter en trager, die naar Aken beter en sneller. Ah, dus daar is weer een stuk van het antwoord, en nu gaat het om een substantiëler gebied dan Urk: dat het Limburgs zo sterk afwijkt van het Standaardnederlands en van andere dialecten, komt op zijn minst gedeeltelijk door politiek isolement.
Sociaal isolement kan optreden tussen groepen die, dicht bij elkaar, langs elkaar heen leven. Het Jiddisch ontstond in Duitsland uit het Duits, maar ontwikkelde zich anders doordat joden en christenen vooral in eigen kring verkeerden. Maar in Nederland? Voor veel stadsdialecten geldt op zich wel zoiets: die beperken zich tegenwoordig tot de lagere sociale klassen. Maar een antwoord op de vraag is dat niet.
| |
■ Jeugd
Zou isolement tussen generaties dan een rol spelen? Vooral de jeugd, die bij voorkeur zo veel mogelijk met elkaar omgaat, wil zich van hun ouders onderscheiden, ook in hun manier van praten. Hun doel is om zich af te zetten, het gevolg is dat de taal verandert. Dat het zo werkt, bewijst een taal zonder noemenswaardige dialecten: het IJs- | |
| |
lands. ‘Op IJsland leefden mensen van oudsher in verspreid liggende boerderijen’, vertelt Charlotte Gooskens. ‘Jongeren spraken heel weinig met andere jongeren, zodat ze de taal van hun ouders en grootouders nauwkeurig overnamen. Althans, dat is de meest overtuigende verklaring die ik ben tegengekomen voor de geringe dialectverschillen op IJsland. Nu de meeste hedendaagse IJslanders in steden en dorpen wonen, kunnen jongeren dus alsnog de taal veranderen. Elders in Europa vervlakken dialecten, maar op IJsland zijn ze juist aan het ontstaan!’ In Nederland zal de jeugd deze rol zeker ook vervuld hebben, maar dat geldt in de meeste andere taalgebieden net zo goed.
Al deze factoren verklaren bovendien niet waarom sommige grote taalgebieden, zoals het Spaanse, het Russische en het Turkse, betrekkelijk homogeen zijn. Leven de sprekers daarvan, hoewel verspreid over een fors gebied, soms minder geïsoleerd van elkaar dan wij Nederlandstaligen, hier op een kluitje aan de Noordzee? Nee, niet minder geisoleerd - maar wel minder lang.
| |
■ Volksverhuizing
In die lange geschiedenis blijkt het antwoord verscholen te zitten. In het huidige Nederlandse taalgebied vestigden zich een eeuw of vijftien, zestien geleden - tijdens de Grote Volksverhuizing - verschillende etnische groepen, die zelfs toen al duidelijk verschillende dialecten spraken. Gedurende de Middeleeuwen leefden de inwoners van de Lage Landen hoofdzakelijk langs elkaar heen, zonder massamedia, woon-werkverkeer of huwelijken over grote afstand. Bij gebrek aan taalcontact ontwikkelde zich per dorp een ander dialect, met hoogstens wat beïnvloeding vanuit de dichtstbijzijnde marktplaats. Die enorme dialectverscheidenheid is in latere eeuwen wel afgenomen, maar de huidige diversiteit is er wel nog steeds een erfenis van.
Spaans heeft een heel andere geschiedenis (en Russisch en Turks elk op hun eigen manier ook). Tot in de vijfde eeuw was in Spanje de belangrijkste taal het Latijn, dat pas daarna begon uiteen te vallen in streektalen. In de achtste eeuw, wanneer Moren bijna heel Spanje veroveren, vluchten veel mensen naar het noorden van het land, zodat de dialecten daar vermengd raken. Tussen de tiende en de vijftiende eeuw herovert Noord-Spanje de rest van het land weer op de Moren. In die lange periode trekken veel mensen naar het zuiden. Hun noordelijke dialect, Castiliaans geheten, beïnvloedt het hele Spaanse taalgebied. In 1492 is deze herovering voltooid, en in hetzelfde jaar begint de Spaanse verovering van Amerika. Kortom: vijf eeuwen geleden was het Spaans (behalve in het noorden) redelijk homogeen. De Spaanse dialecten hebben al met al gewoon veel minder tijd gehad dan de Nederlandse om uit elkaar te groeien. Daar komt bij dat juist na de vijftiende eeuw mensen meer zijn gaan reizen, bestuurscentra steeds meer invloed kregen, er meer gedrukte teksten verspreid werden - kortom, er was meer (taal)contact dan in de Middeleeuwen, en dus hadden dialecten nu de neiging om minder snel en minder radicaal uit elkaar te groeien.
De sprekers van de Nederlandse dialecten hadden eeuwenlang weinig onderling contact, ook al woonden ze vlak bij elkaar.
| |
Nederlandse en Noorse afstanden
Taalkundige Charlotte Gooskens heeft de dialectverschillen in het Nederlandse en Noorse taalgebied niet alleen gemeten, ze heeft ook geprobeerd deze ‘Levenshtein-afstanden’ in verband te brengen met geografische afstanden. In onze streken lukte dat prima: hoe meer kilometers er tussen twee dialecten lagen, des te groter waren ook de verschillen. In Noorwegen lukte dat aanvankelijk niet: naburige dialecten vertoonden soms een grote taalkundige afstand.
Maar isolement, dé oorsprong van dialectverschillen, is dan ook veel minder een kwestie van afstand dan van reistijd. Gooskens zocht daarom de reistijden uit tussen allerlei Noorse plaatsen in 1900, dus vóór de aanleg van het moderne wegennet. Toen viel alles op zijn plaats: de Noorse correlaties tussen dialectverschillen en afstand, uitgedrukt in uren, bleken ongeveer even sterk als de Nederlandse.
| |
■ Taalcontact
De duur van het isolement is dus minstens even belangrijk als de hoogte van de bergen of de afstand tot het vasteland. De sprekers van de Nederlandse dialecten hadden eeuwenlang weinig onderling contact, ook al woonden ze naar onze huidige begrippen vlak bij elkaar. De sprekers van Turks en Spaans kwamen elkaar in de Middeleeuwen vaker tegen.
Minstens één belangrijke ‘dialectvormende’ factor is nog maar terloops genoemd, en dat is het omgekeerde van isolement: contact met een andere taal. Het Limburgse dialect is, zoals gezegd, mede onder Duitse invloed ontstaan. Ook in het Spaans van Latijns-Amerika zijn regionale verschillen ontstaan door contact: sommige dialecten zijn door de inheemse indianen beïnvloed, andere door Italiaanstalige immigranten of door het Engelstalige buurland. Ook in het Nederlands is deze factor van belang. Aan allerlei woorden is te horen dat Vlaanderen meer contact heeft gehad met het Frans, (West-)Nederland meer met het Jiddisch en het Maleis. Deze contacten hebben de verscheidenheid van het Nederlands vergroot.
Zijn dialecten dus volledig te herleiden tot de aan- of afwezigheid van isolement? Niet helemaal: er spelen ook culturele kwesties mee. Net zoals sommige groepen migranten hun voorouderlijke taal generaties lang behouden en andere niet, zo kunnen ook dialecten zich in het ene gebied lang handhaven en elders niet. Gooskens noemt de frappante tegenstelling tussen Noorwegen en haar eigen vaderland, Denemarken. ‘In het verleden had ook Denemarken dialecten, maar die zijn in de twintigste eeuw vrijwel verdwenen, terwijl de Noorse zijn gebleven. Het feit dat beide landen erg egalitair zijn, heeft grappig genoeg precies verschillend uitgepakt. De Denen redeneren: “Iedereen is gelijk, dus iedereen praat hetzelfde.” De Noren redeneren: “Iedereen is gelijk, dus iedereen mag praten hoe hij wil.”’ En vanwaar dat verschil? Noorwegen heeft zich in de negentiende eeuw ontworsteld aan eeuwen van Deense overheersing. Het ‘pure Noors’ van de dialecten, minder beïnvloed door het Deens dan de gangbare officiële schrijftaal, is belangrijk voor de nationale identiteit. Voor de Denen geldt dat veel minder.
|
|