De zwakte(n/s) van het Groene Boekje
Voor deze bijdrage hield ik een beperkte enquête onder dertig taalkundigen, onderwijsmensen, uitgevers en professionele taalgebruikers. Een van de vragen was wat ze graag veranderd zouden zien in de volgende uitgave van het Groene Boekje.
Behalve de aanvulling met nieuwe woorden, wil tachtig procent van de ondervraagden ook dat enkele minder gelukkige ingrepen van de vorige spellingherziening ongedaan worden gemaakt. Daarbij noemt vrijwel iedereen de regeling van de tussenklank -e(n)- in samenstellingen, in feite de belangrijkste verandering van 1995. Sommigen vinden dat de hele kwestie anders moet worden geregeld, bijvoorbeeld overal -en- of nergens -en-. Het belangrijkste argument is dat de taalgebruiker niet kan weten of een woord dat eindigt op -e, zoals gedachte of akte, al dan niet een dubbele meervoudsvorm heeft.
De meeste ondervraagden dringen erop aan dat er gesnoeid wordt in de uitzonderingsregels. De regel van de paardebloem (geen n in een samenstelling met een dier en een plantkundige aanduiding) wordt het vaakst genoemd. Die kan volgens de betrokkenen zonder meer worden geschrapt. Anderen noemen alle uitzonderingen waarbij de taalgebruiker toch naar de betekenis van de woorden moet kijken (bijvoorbeeld de regel van het noodzakelijk enkelvoud: maneschijn, Koninginnedag) in een regelstelsel dat verder alleen op de vorm van de woorden is gestoeld.
Ook blijkt er ergernis over de onduidelijke regels voor het hoofdlettergebruik. Zo staat in de leidraad dat we staatshoofden en kabinetsleden een hoofdletter toekennen ‘als de staatsrechtelijke functie bedoeld is’. Maar niemand schrijft ‘President Chirac’ of ‘Premier Balkenende’. De kranten hebben deze kwestie pragmatisch opgelost. Ze schrijven consequent een kleine letter. Nog verwarrender is het hoofdlettergebruik bij bijvoeglijke naamwoorden die van een naam zijn afgeleid. Het Groene Boekje spelt Orwelliaans, Victoriaans en Hitleriaans met hoofdletter, maar wagneriaans, reviaans en freudiaans klein.