| |
| |
| |
| |
Uitspraak [1]: stomme e als o
Robert Endert - Eindhoven
Marc van Oostendorp bespreekt in zijn artikel ‘Hou op met klagen en zetje oren open’ (Onze Taal juni) een uitspraakverandering die hem drie jaar geleden voor het eerst is opgevallen: in de omgeving van Amsterdam wordt de stomme e voor een n als een soort oh-klank uitgesproken. Men zegt dus niet [spannend] maar [spannond].
Dit is echter geen nieuwe ontwikkeling. In het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw viel deze uitspraak mij, als Haagse schooljongen, al op bij een Amsterdams vriendje. En wie goed oplet, hoort deze klank bij tal van bekende (ook oudere) Nederlanders die uit de regio Amsterdam afkomstig zijn, zoals Louis van Gaal, Frits Lambrechts, Frits Barend, Adèle Bloemendaal, André Hazes en Carry Tefsen. Deze uitspraak betreft een subtiele ‘stomme’ klinker die veel Amsterdammers die ABN zijn gaan spreken, zijn vergeten ‘bij te schaven’. Het gaat hier dus veeleer om een klankrestant dan om een nieuwe klank.
Iets dergelijks doet zich overigens voor bij sprekers van het Haags die ABN spreken. Zij vergeten dikwijls de eveneens ‘stomme’ typisch Haagse ah-klank in woorden met de uitgang -ig, zoals tachtig en prachtig, aan te passen aan het ABN. Luister maar eens naar Ferry Mingelen van Den Haag Vandaag: ‘Er zijn op 15 mei weer honderdvijftag nieuwe Kamerleden gekozen.’
| |
Uitspraak [2]: stomme e als o
Monique Fijnaut - Santpoort
De stomme e voor een n wordt in de omgeving van Amsterdam steeds vaker als een oh-achtige klinker uitgesproken, zo schrijft Marc van Oostendorp in het juninummer. Hij meldt dat dit verschijnsel hem een jaar of drie geleden voor het eerst opviel, maar ik vermoed dat deze ontwikkeling ouder is.
Een jaar of acht geleden gaf ik aan de Volksuniversiteit van IJmuiden lessen in de Engelse taal. Twee van de cursisten vroegen mij na enige tijd of ik van origine uit Amsterdam kwam. Na mijn bevestigende antwoord vertelden ze er een sport van te maken om te raden waar iemand vandaan kwam door goed naar zijn uitspraak te luisteren. Hoewel ze er (zeiden ze) in mijn geval lang over getwijfeld hadden, had het woord jongens, dat ik volgens hen als [jongons] uitsprak, de doorslag gegeven. Daaraan moet ik toevoegen dat ik toen al ruim twintig jaar niet meer in Amsterdam woonde of werkte en al die tijd weinig met ‘echte’ Amsterdammers te maken heb gehad. Mijn uitspraak zal in die periode dus zeker niet Amsterdamser zijn geworden.
| |
Uitspraak [3]: veranderingen registreren
Jos Paardekooper - Deventer
Marc van Oostendorp probeert in het juninummer de taalmythe te ontzenuwen dat het Nederlands almaar slechter en slordiger wordt uitgesproken. Daarbij lanceert hij een nieuwe taalmythe: taalliefhebbers zijn chagrijnige mopperaars, terwijl bijvoorbeeld muziekliefhebbers ‘levenslustige mensen’ zijn. Ik kan hem Maarten 't Hart aanbevelen met zijn chagrijnige gemopper over barokdirigent ‘Harnonknoei’ of zijn geneuzel over popmuziek.
Verderop in zijn artikel beschrijft Van Oostendorp hoe je uitspraakverandering onderzoekt. Dat kan door mensen een microfoon onder hun neus te houden, maar dan krijg je geen ‘natuurlijke taal’, meent Van Oostendorp. Desondanks is het zo dat Nederlanders zelfs met een microfoon voor hun neus anders zijn gaan spreken. Philip Bloemendal, decennialang de stem van het Polygoon-journaal, klinkt nu bekakt. En wie plaatopnamen van kinderkoren uit de jaren vijftig (de Leidse Sleuteltjes, bestaan die nog?) vergelijkt met de huidige kinder-cd's, die hoort een wereld van verschil.
| |
Uitspraak [4]: klachten niet wegwuiven
Ed Dalderop - Tilburg
In het juninummer zegt Marc van Oostendorp klachten over slordige uitspraak niet terecht te vinden. Een onverzorgde uitspraak zou veelal niet aan slordigheid te wijten zijn, maar een gevolg zijn van de wens om informeel te klinken. Ook is er volgens Van Oostendorp door alle uitspraakvariatie juist veel moois te horen, en ten slotte vindt hij dat je je aandacht beter kunt besteden aan het mooie dan aan het lelijke, net zoals muziekliefhebbers doen. Ik denk echter dat Van Oostendorp beter zou moeten luisteren naar wat zeer velen onder de klagers wérkelijk dwarszit.
Een muziekliefhebber hoeft maar zelden te luisteren naar iets wat hij niet aantrekkelijk vindt. Hij kan zelf kiezen wat hij horen wil. Taalliefhebbers - of taalklagers - kunnen dat niet. Hun taalleveranciers bepalen de kwaliteit van het aanbod, zonder rekening te houden met de ontvangers - en juist dát nemen de klagers hun kwalijk. Voor een nieuwslezer is het niet van belang dat hij als vlotte jongen overkomt, maar dat hij op een begrijpelijke manier informatie overbrengt - en dat kan hij bevorderen door zorgvuldig te spreken. Maar als ik Noraly Beyer naar aanleiding van een staking hoor spreken over ‘de ijzen van de ruzieze seelui’, dan begrijp ik dat alleen maar door heel zorgvuldig te luisteren. En als Philip Freriks het heeft over een ‘konelijk bezoek’ of de ‘hoge praizen van de hauzen’, dan vind ik dat niet mooi of plezierig informeel, maar gewoon respectloos en flodderig. Een slordige uitspraak hindert de communicatie, en als luisteraars zich daaraan ergeren, moet je die ergernis niet wegwuiven, maar er iets aan doen.
| |
| |
| |
Uitspraak u in Luxemburg
J. Baars - Hostert, Luxemburg
Ter aanvulling op het stukje over de uitspraak van de eerste u in Luxemburg (‘Vraag en antwoord’, Onze Taal april) en de reactie hierop van de heer Treebus (‘Reacties’, Onze Taal juni) zou ik willen opmerken dat in het officieel drietalige Luxemburg de uitspraak van die u afhangt van de taal die men spreekt. Spreekt men Frans, dan gebruikt men de Franse vorm Luxembourg, dus met lange uu; spreekt men Duits, dan worden beide u's een oe. De Letzeburgse vorm (Lëtzebuerg) kan over het probleem waar het eigenlijk om ging (‘Hoe wordt de u voor de x uitgesproken?’) geen uitsluitsel geven, omdat de combinatie ux er niet in voorkomt. Overigens tendeert de met het teken ë aangeduide klank eerder naar een stomme e dan naar een korte u, zoals Treebus in zijn reactie schrijft.
Over de opmerking in het naschrift van de redactie over ‘een nog maar zo kort bestaande officiële taal’ nog het volgende: voordat het Letzeburgs in 1984 tot ‘Nationalsprache’ werd verheven, bestond het natuurlijk al eeuwenlang als (hoofdzakelijk gesproken) dialect.
| |
Artis
B.J. Ket- Utrecht
Waarom heet Artis ‘Artis’, oftewel waarom is Natura Artis Magistra niet gewoon afgekort tot het voor de hand liggende Natura? Die kwestie kwam ter sprake in het artikel over de Taaladviesdienst, in het juninummer van Onze Taal. De parate kennis en de naslagwerken van de Taaladviesdienst schoten tekort bij deze vraag en daarom werd de afdeling Voorlichting van Artis gebeld. Die stelde dat de naam Artis in zwang kwam omdat men de wending elkaar in Natura ontmoeten wilde vermijden; in natura betekent ‘naakt’. Leuk bedacht, maar volgens mij niet juist.
Op de lagere school, voor mij alweer zestig jaar geleden, is aan míj́n parate kennis de volgende verklaring van de benaming toegevoegd. Boven de ingang van de dierentuin stond in een boog de volledige naam, Natura Artis Magistra. Het middelste woord, dat ook het eenvoudigste was, viel het meest op. Daardoor zijn Amsterdammers de dierentuin ‘Artis’ gaan noemen.
| |
Naschrift Henriëtte Plantenga - afdeling Voorlichting, Artis
De theorie over een naamboog bij de Artis-ingang is heel aantrekkelijk, maar zo'n boog is er in de afgelopen honderdvijftig jaar in ieder geval niet geweest De Artis-hoofdingang zoals die er nu uitziet, dateert van 1853. Het is dus niet ondenkbaar dat de boog daarvoor wél bestond, toen de ingang zich nog aan de Plantage Middenlaan bevond. Op de zeer weinige afbeeldingen die we daarvan kennen, is daarvan echter niets te zien.
| |
Oké!
S. Visser - Ede
Kees van der Zwan schrijft in het meinummer van Onze Taal over een nieuwe betekenis van oké, dat tegenwoordig niet alleen meer gebruikt wordt om instemming mee uit te drukken. Het valt me op dat het woordje in die nieuwe betekenis soms op een wel zeer ongelukkig moment wordt gebruikt. Journaalpresentator Philip Freriks heeft bijvoorbeeld de slechte gewoonte om korte gesprekken die hij via een apart scherm met een of andere correspondent voert, afte sluiten met ‘Oké!’ of - nog veel vaker - ‘Goed!’ Dat klinkt wel erg navrant als zo'n correspondent eindigt met een droevige mededeling, hetgeen helaas nogal eens voorkomt.
| |
Geen fopduik
Paul Vinken - Amsterdam
In het juninummer besteedt Kees van der Zwan een artikel aan de voetbalterm schwalbe, die wordt gebruikt voor de theatrale val van een voetballer om een strafschop toegekend te krijgen. In het stuk wordt Evert ten Napel geciteerd. Hij zou in Studio Sport het weinig volwassen klinkende woord fopduik hebben geïntroduceerd, een term die vervolgens in vrijwel alle kranten verscheen.
Ik vind met Van der Zwan dat fopduik de lading van schwalbe niet erg dekt, omdat het te kinderlijk en te oubollig klinkt. Freek de Jonge heeft in 1998 in zijn minicolumn op de voorpagina van Het Parool wat mij betreft verreweg de allermooiste Nederlandse aanduiding geformuleerd: ‘de flauwval’. Alle elementen van de schwalbe komen in dit woordje samen: het flauwe - want valse - spel, het theatrale aspect (omdat flauwvallen vooral in de Romantiek voorkwam bij kokette vrouwtjes die leden aan bloedarmoede en ingesnoerd waren door een korset), de betekenis van val als ‘valstrik’ en de val zelf, liefst in het strafschopgebied natuurlijk.
| |
Het Engelse krijgen
A.J.A. van Bladel - Roosendaal
Joop van der Horst beschrijft in zijn artikel ‘Het nieuwe krijgen’ (Onze Taal juni) hoe krijgen steeds vaker als hulpwerkwoord wordt gebruikt in zinnen als ‘Ik krijg dat niet naar Polen gemaild.’ Het nieuwe hieraan is dat in deze zin het onderwerp van gemaild hetzelfde is als dat van krijg. Ook in het Engels vinden we deze ontwikkeling bij het werkwoord to get. Voorbeelden: ‘I can't get my car started’ (‘Ik krijg mijn auto niet gestart’), ‘I can't get it done’ (‘Ik krijg het niet gedaan’) en ‘I can't get it painted before Tuesday’ (‘Ik krijg het niet voor dinsdag geverfd’).
|
|