Relaties
Maar er is nog een tweede beperking. De verwijswoorden die we zoeken, moeten niet alleen aanspreekvormen zijn, maar ze moeten ook passen binnen de relaties tussen de betrokkenen. Het belangrijkste criterium daarbij is dat het door de spreker gebruikte verwijswoord voor de toegesprokene hanteerbaar is, maar bovendien voor de aanwezige derde aanvaardbaar is. Neem nog even de situatie waarin een arts zich richt tot een patiënt, met de boodschap ‘Dan mag u even met... meegaan voor dat bloedonderzoek’, waarbij hij op de plaats van de puntjes verwijst naar zijn assistente. Op die plaats kunnen verschillende geschikte want ook als aanspreekvorm voorkomende verwijswoorden worden ingevuld, bijvoorbeeld: mevrouw hier, de zuster hier, zuster Diekstra, zuster Aafke, Aafke. In deze verzameling is globaal een tweedeling te maken tussen woorden die passen binnen een meer formele relatie (mevrouw/de zuster hier, zuster Diekstra) en woorden die passen binnen een meer informele relatie (zuster Aafke, Aafke).
De keuze van de arts heeft allereerst te maken met de vraag of diens relatie met de verpleegkundige afstandelijk of informeel is. Maar er is meer aan de hand. Met zijn keuze doet de arts tegelijkertijd ook een ‘relatievoorstel’ aan de patiënt. Met ‘Gaat u maar even met Aafke mee’ zegt de arts tegen de patiënt iets als: ‘Mijn assistente daar heet Aafke, en u zou haar wel mogen tutoyeren.’
En dan is er nóg iets. Het ‘relatievoorstel’ aan de patiënt is tegelijk óók een voorstel aan de verpleegkundige. Of beter: een mededeling waarvan zij slechts kennis kan nemen. Want het is een relatievoorstel dat zij geacht wordt te accepteren, omdat zij zich daar in de gegeven gesprekssituatie nauwelijks tegen kan verweren - en daar moet de arts bij zijn keuze van de verwijsterm ook rekening mee houden.