| |
| |
| |
Reizen in de tijd
Wat ende hoe in middeleeuws Nederlands
Corrie de Haan en Jaap de Jong - Universiteit Leiden, opleiding Nederlands
Tijdreizigers met bestemming Middeleeuwen zullen zich danig moeten voorbereiden op hun uitstapje. Alles wat hun te wachten staat, is anders dan ze gewend zijn. Neem nu de taal: die lijkt in maar weinig op het Nederlands van nu. Gelukkig bestaat er sinds kort een speciale stoomcursus Middelnederlands.
De onlangs aan de TU Delft uitgevonden tijdmachine is de kinderziektes eindelijk te boven. Streng geselecteerde tijdreizigers worden momenteel in het grootste geheim klaargestoomd voor een reis terug naar de Middeleeuwen. Eetgewoonten, omgangsvormen, politieke achtergronden - overal is aan gedacht in het voorbereidingsprogramma. Maar hoe kan de taalkennis van de uitverkoren tijdreizigers bijgespijkerd worden? De Universiteit Leiden ontwikkelde een speciale spoedcursus Middelnederlands. Hieronder een uitgebreide samenvatting.
Het Middelnederlandse elckerlijc betekent iets als ‘iedereen’. Elckerlijc is ook de titel van een vijftiende-eeuws toneelstuk, dat in onze tijd werd verfilmd.
Foto: George Burggraaff
‘Beste tijdreizigers, het is nog onbekend naar welke tijd u precies zult reizen, maar u zult ergens tussen de twaalfde en zestiende eeuw terechtkomen. In die periode van het zogenoemde Middelnederlands is er nog geen standaardtaal. Iedereen schrijft en spreekt in het dialect van de eigen stad of streek. In Leiden en Haarlem is dat Hollands, in Gent en Brugge Vlaams. Het huidige Nederland en België bestaat in de Middeleeuwen uit een aantal graafschappen en bisdommen. Pas als de contacten daartussen steviger worden, ontstaat er behoefte aan een algemene taal.
Dialecten die u op uw reis te horen kunt krijgen, zijn het Hollands, het Vlaams, het Brabants - waartoe ook het Antwerps behoort - het Limburgs en het Oost-Middelnederlands. Om een voorbeeld te geven: in het Vlaams zegt men niet ‘ons’ maar ‘uus’ en in het Hollands niet ‘dertich’ maar ‘dortech’.
Mogelijk zult u een beetje met uw oren staan te klapperen vanwege de uitspraak van het Nederlands, want die is wel wat veranderd in de loop van de tijd. En mocht u op uw reis ook teksten moeten lezen of schrijven, dan zult u zien dat de middeleeuwers er andere spellingregels opna houden, namelijk bijna géén. Blokken wordt het op de naamvallen en de werkwoordvervoegingen. Ook zult u merken dat de middeleeuwer andere woorden en andere zinsconstructies gebruikt. Maar na deze cursus in ‘VI leringe’ begrijpt u het allemaal: daer heb ic luttel sorghen vore.
| |
Leringe I: uitspraak
Met de uitspraak valt het nog wel mee, al maken de middeleeuwers lange klanken (zoals de a in aventure) ook echt lang. Wij noemen de a in aventure tegenwoordig wel een lange a en die in af een korte, maar zouden we de tijd opmeten, dan blijkt dat we de klanken ongeveer even lang uitspreken. De middeleeuwers maken wél echt lengteverschil. Onthouden dus: u gaat ‘aaaventuuuren’ beleven. Ook de dubbel gespelde medeklinkers klinken lang. De dd in bedde moet u daarom uitspreken als de dd in bloeddruk.
En verder? De g klinkt meer als een k. Dat weten we uit rijmteksten waarin hi sprekt kan rijmen op hi segt. Ook in combinatie met de n heeft de g waarschijnlijk een k-achtige klank. De ng van singhen spreek je dan ook uit zoals die in het Engelse finger. Een zeer opvallend verschil tot slot is de uitspraak van ij, namelijk als een i. Wilt u de middeleeuwer vertellen wat uw favoriete soap is, dan wordt dat: Goede tiden, slechte tiden. En kent u iemand met een keurige vrouw: ‘Hi hevet een aerdich wief.’
| |
| |
| |
Leringe II: spelling
Moet u lezen of schrijven, dan kunt u niet terugvallen op den dicken Van Dale, 't Groene Boecskijn of de Scrifwiser van Jan Renckema. Naar heel veel woorden kunt u net als de middeleeuwers een slag slaan, maar de volgende adviezen zijn wellicht handig. In aengenaem is de lange klank a niet met een dubbel teken (aa) weergegeven, maar met ae. Pas in de vijftiende eeuw wordt de huidige spelling met dubbele tekens
‘Wie iemand tegenkomt die maarschalk is, hoeft niet direct in de houding te springen. Een maerschalc is een hoefsmid of een paardenknecht.’
gebruikelijk. Daarvóór vinden we de e of de i om aan te geven dat de klank lang duurt: groet en groit staan dus voor ‘groot’ en het woord jaar kon als jaer of jair gespeld worden. Wilt u, als u toch ter plekke bent, goed luisteren of beide met [ei] of [ee] uitgesproken wordt? Op grond van de spelling lijkt het namelijk allebei te kunnen. Ik ben benieuwd naar uw bevindingen.
In het huidige Nederlands spellen we niet zoals we spreken. In het woord bord spreken we een t uit maar we schrijven een d, omdat het meervoud borden luidt. Deze regel van gelijkvormigheid kennen de middeleeuwers niet. Zij schrijven gewoon bort, en in het ‘velt’ kan een ‘out paert’ staan. Ook de regel van analogie, waardoor wij hij vindt met dt schrijven, bestaat in de Middeleeuwen nog niet. Daar lezen we dus: hi vint. Mede door dialectische uitspraakverschillen is er veel variatie in spelling in de werelt, werlt, werrelt, werlet, werhilt, welt.
Nog een lastig punt van de middeleeuwse spelling is dat woorden die in de uitspraak aan elkaar geplakt worden, zo ook op perkament verschijnen: doude man (‘die oude man’), tien tiden (te dien tiden, ‘op die tijd’), hets gesciet (het es (‘is’) gesciet). Een Middelnederlandse tekst is dan ook - net als de strip Haagse Harry - makkelijker te begrijpen als u hardop leest.
| |
Leringe III: woordenschat
Een middeleeuwse reiskostenvergoeding heet ‘milegelt’. Men legt 's avond het hoofd neer op een ‘fluwine’ (‘kussensloop’) in de hoop niet wakker te worden van het ‘bloken’ (‘blaffen’) van de honden. Deze en vele andere woorden kennen we nu niet meer: dat wordt dus woordjes leren.
Lastiger is het dat het Middelnederlands veel woorden heeft die u wel herkent, maar waarvan de betekenis veranderd is. Deze ‘valse vrienden’ kunnen tot pijnlijke misverstanden leiden. Zo is wijf nog geen scheldwoord in het Middelnederlands. Het betekent gewoon ‘vrouw’. Ook tronie klinkt niet negatief, maar betekent neutraal ‘gezicht’. En wie iemand tegenkomt die maarschalk is, hoeft niet direct in de houding te springen. Een maerschalc is een hoefsmid of een paardenknecht.
Het werkwoord varen heeft in het Middelnederlands een veel ruimere betekenis dan vandaag de dag, namelijk ‘gaan’. ‘Hi vaert henen’ betekent dus niet noodzakelijk dat iemand per schip vertrekt. De oorspronkelijke betekenis van varen zien we terug in woorden als uitvaart, bedevaart en luchtvaart. Omgekeerd betekent gaen in het Middelnederlands specifiek ‘te voet gaan’. ‘Hi gaet henen’ betekent dus dat er iemand wegloopt.
| |
Tien tips voor een middelnederlandse speech
1 | Kies een effectieve aanhef: ‘O scone maeght van herte rein’ of ‘Vercoren lief, mi es soe wee.’ |
2 | Vraag expliciet om stilte: ‘Nu hoert na mi, ic sal beginnen ene aventure tellen van minnen’ of ‘Nu biddic u allen, arme ende rike, dat ghi wilt swighen over al ende merct, hoet beghinnen sal.’ |
3 | Spreek alle ij's als i uit: ‘Heer Halewijn zong een liedekijn. Al die dat hoorde wou bi hem zijn.’ |
4 | Plaats gerust het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord: ‘mine geselle fine’ en ‘Dat was gheselscap goet ende fijn.’ |
5 | Denk aan de tweeledige ontkenning: ‘Hi ne wiste niet wat of hem was gesciet’ en ‘Die derwaert gaen en keeren niet.’ |
6 | Gebruik opvallende bijwoorden als herde (‘zeer’) en dicke (‘vaak’): ‘Die coninc wart herde gram als hi dicke was ghewone.’ |
7 | Experimenteer met werkwoordsvormen: du seghes, du seechs; ook beide correct: hi hevet, hi heeft. |
8 | Pas als special effect de onpersoonlijke constructie toe waarbij ik in mij verandert, bijvoorbeeld bij het inleiden van een toast: ‘Scinc den wijn, mi dorst’, of in de liefde: ‘Mi lanct na di.’ |
9 | Vergeet niet af en toe een emotionele uitroep in te voegen: tfij! (‘bah, foei’), jaet (‘jazeker’), lacy of ey lacen (‘helaas’), ay my! (‘wee mij’), o wach (‘o wee’). |
10 | Gebruik stijlfiguren, zoals de personificatie (‘Minne worpt mi onder voet’), de litotes (‘Hi en loech niet sere’, wat betekent dat hij huilde) en niet te vergeten de tautologie: rouwe ende smerte, vroude ende bliscap, seker ende ghewes. |
Even oefenen: stel dat u als gast op een bruiloftsfeest geacht wordt een speech te houden, dan kunt u met onderstaande toespraak voor de dag komen:
Sijt wellecome bruut ende brudegome, Máxima ende Alexander,
Die dach es comen dat ghi malcanderen trouwt. Een huwelijc is ene sake voor ii menschen, maer velen sijn met u. Het en gesciet niet elken dach dat eene coninx sone huwelikt. Dies ben ic vro.
Here, ghi hebbet ghecoren een bijsonder wijf. Si comt van verre ende hevet u seer lief. Si haer getrouwe.
Vrouwe, aenstonden sult ghi princesse sijn ende dat en es niet emmer simpel. Mi dunke nochtan ghi sult dienen dat lant met herten.
Bruut ende brudegome, maect van uwen lieve niet u leet. Dient Venus met bliscap ende dat lant mede.
Nu swighic stille, so waer ic Job hete.
| |
Leringe IV: werkwoorden
Om een goed woordje Middelnederlands te spreken, moet u ook iets van de werkwoorden af weten. Het opvallendst is de tweede persoon enkelvoud, die zowel in de tegenwoordige als in de verleden tijd op een -s eindigt. Het is dus du woens, du woendes van wonen, en du neems, du naems. Ook de tweede persoon meervoud luidt anders dan in het huidige Nederlands: ghi woent, ghi woendet, ghi neemt, ghi naemt.
Du en ghi staan voor respectievelijk ‘jij’ en ‘jullie’, maar ghi kan ook gebruikt worden voor het enkelvoud en geldt dan als beleefdheidsvorm: ‘Here, ghi
| |
| |
segt waer.’ Du wordt gebruikt wanneer u met iemand zeer vertrouwd bent of wanneer u zich richt tot iemand van een lagere stand of minachting uit wilt drukken: ‘Du best enen dorper’ (‘Je bent een onbeschofte vent’).
Velen van u zullen de aanvoegende wijs nog kennen van het Duits op de middelbare school. In het huidige Nederlands komen we deze vorm alleen tegen in versteende uitdrukkingen als ‘Leve de koningin’ of ‘Men neme een snufje zout.’ Maar in het Middelnederlands wordt deze vorm nog vaak gebruikt als er een wens, veronderstelling of aansporing moet worden uitgedrukt: ‘Men slaese doot!’ Het scheelt wel dat de aanvoegende wijs alleen nog maar in de derde persoon enkelvoud een aparte vorm krijgt, namelijk een uitgang op -e: ‘Die dan salich wille wesen, houde sinen zin an desen.’
Let op bij de verleden tijd van de werkwoorden. Sommige werkwoorden die nu zwak zijn, zijn in het Middelnederlands sterk: hij ‘lachte’ niet maar ‘loech’, en ‘raadde’ dat niet maar ‘riet’ dat. Ook hebben sommige werkwoorden in het Middelnederlands twee vormen voor de verleden tijd: een voor het enkelvoud en een voor het meervoud: hi vant, wi vonden.
| |
Leringe V: naamvallen
Ook op een ander punt komt het Middelnederlands met het Duits overeen. Het Middelnederlands kent namelijk nog naamvallen, vier om precies te zijn: de nominatief (of eerste naamval) voor het onderwerp, de genitief (tweede naamval) om bezit uit te drukken, de datief (derde naamval) voor het meewerkend voorwerp, en de accusatief (vierde naamval) voor het lijdend voorwerp. Het rijtje voor de mannelijke woorden ziet er als volgt uit:
Die coninc regeerde XL iaren.
Des coninx sone huwelikt morgen.
Hi brachte den coninge hulde.
Hi groete den coninc.
Soms kan een klein naamvalsverschil wijzen op een behoorlijk verschil in betekenis. In ‘Hi slacht sinen vadere’, waarin vader in de datief staat, hebben we namelijk met een ander werkwoord te maken dan in ‘Hi slacht sinen vader’, met een accusatief. In het eerste geval líj́kt de zoon op zijn vader, in het tweede geval vermóórdt hij hem.
| |
Leringe VI: zinsbouw
Met het afslijten van de naamvallen heeft het Nederlands een vastere woordvolgorde gekregen. De functie van de woorden is nu immers niet meer zichtbaar door naamvalskenmerken. Daarom kan in het huidige Nederlands bij een combinatie van het meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp alleen het meewerkend voorwerp vooropgaan; de eerste zin is daardoor wél mogelijk, de tweede niet:
Ik geef mijn schoonmoeder een cactus.
Ik geef een cactus mijn schoonmoeder.
Met het verdwijnen van naamvallen ontstaan tevens voorzetselconstructies. In plaats van ‘des coninx sone’ spreken we van ‘de zoon van de koning’. Het gebruik van voorzetsels maakt de woordvolgorde tegelijk weer vrijer, waardoor het lijdend voorwerp toch weer voorop kan gaan:
Ik geef een cactus aan mijn schoonmoeder.
Behalve een vrijere woordvolgorde kent het Middelnederlands ook constructies die inmiddels zo goed als verdwenen zijn. Een voorbeeld daarvan is de zogenoemde onpersoonlijke constructie, waarbij een onderwerp in de eerste naamval ontbreekt: ‘Mi lanct na di’ (‘Ik verlang naar jou’), ‘Mi dorst’ (‘Ik heb dorst’). In het huidige Nederlands treffen we nog slechts een enkel spoor van deze constructies aan, tenminste zo dunkt mij.
Verder kan in het Middelnederlands het bijvoeglijk naamwoord ook achter het zelfstandig naamwoord geplaatst worden. Naast die goede ridder komt die ridder goet voor. Bij twee bijvoeglijk naamwoorden kan er zelfs een voor en een na het zelfstandig naamwoord komen: een coene helt stout en van der scoonre vrouwen, der blonden.
Ook schrift zag er in de Middeleeuwen heel anders uit. Het begin van het Egidiuslied (in het Gruuthuse-handschrift), met de bekende regel: ‘Egidius waer bestu bleven’
Van: www.literatuurgeschiedenis.nl
Behalve kennis van het Duits komt ook het Frans van pas als u naar de Middeleeuwen reist. Het Middelnederlands kent namelijk net als het Frans (‘Je ne sais pas’) een tweeledige ontkenning, bestaande uit en (of ne) plus niet, noit, niemant of een ander ontkennend woord. Een taalkundig correct excuus voor ontrouw luidt dan ook: ‘Lief en belghet u niet [“wordt niet boos”], het dede Venus, diet mi riet.’
Na deze spoedcursus, beste tijdreiziger, weet u dat het middeleeuwse Nederlands op verschillende punten afwijkt van het huidige Nederlands. Veel reisplezier. En vergeet niet ook de speciale les over middeleeuws speechen (zie vorige pagina) door te nemen. Ic groete u ende segghe: vaert wel!’
Een cursus Middelnederlands in tien lessen is te vinden op: www.literatuurgeschiedenis.nl.
|
|