Over kamperen gesproken
Jan Erik Grezel
Voor een beetje gesprek over kamperen is meer nodig dan de dagelijkse woordenschat. Termen als stormlijn, skottelbraai en nokstok zijn dan onontbeerlijk. En gewone uitdrukkingen hebben voor ‘tentenaars’ een bijzondere lading. Wachten tot het ophoudt bijvoorbeeld. Jan Erik Grezel over zijn kampeerervaringen.
Tegenwoordig zou ik liever lopend gaan. Maar ja, ik was zestien, dus moest ik zo nodig op de brommer naar Jutland. Met twee schoolvriendjes. Geld hadden we nauwelijks. Voor onderdak rekenden we op vage bekenden en verre familie. In noodgevallen zouden we wildkamperen, met een dubbeldakstent die een van m'n vriendjes onder strenge voorwaarden van een zwager had geleend. Voor mij zou het de eerste keer kamperen zijn. Het werd een drama.
Zulke drama's doen het altijd goed in gezelschap. Zit u op een saai feestje om een onderwerp verlegen, begin dan over kamperen. ‘Over kamperen gesproken’, neemt iemand over, en dan volgt de ene anekdote op de andere. Dan blijkt al snel: de mensheid is in twee kampen te verdelen: kampeerders en niet-kampeerders. ‘Kamperen is creperen’, luidt het cliché van lieden die meestal zelf nog nooit op een luchtbed hebben gelegen. Nu is het ook wel erg gemakkelijk om af te geven op kamperen, zeker in een land met een wisselvallig weertype. Geen troostelozer beeld van een vakantie dan stug volhoudende tentbewoners. Ze ‘wachten tot het ophoudt’. De zonneluifel hangt hol van het hemelwater, mensen in glanzende regenkleding zetten plastic mokken dampende oploskoffie aan de lippen.
Foto: ANWB
Daartegenover staan de verhalen van romantiek en heroïek: kamperen-bij-de-boer of geultjes graven en stormlijnen spannen tijdens een knetterend onweer. ‘Als de binnentent maar droog blijft.’
Kamperen, vindt de liefhebber, maakt de oermens in ons wakker. ‘Voor even ben je weer nomade.’ En die tent is al lang geen joert of tipi meer. Tenten zijn er in net zo veel soorten en maten als schroefjes bij de Gamma. Als hij eenmaal een tent heeft aangeschaft, kan de raskampeerder het gesprek met gelijkgestemden beginnen. Over de tentstof (polyester of katoen), de grondpennen en haringen, de scheerlijnen, en het kookgerei (knoeien met een pannengreep of comfortabel koken met een ‘skottelbraai’, een Zuid-Afrikaanse wok). Maar vooral over het merk en het type: een koepeltent of een tunnelmodel? Een piramide of een ouderwetse bivak? Een ‘De Waard’ is de Harley Davidson onder de tenten: zwaar, stoer, stormvast en niet stuk te krijgen. Tweedehands zijn ze prijziger dan gloednieuwe middenklassers. Zo'n merk verbroedert. Op de camping zie je mensen met een klassieke ‘Albatros’ al snel buurten bij de bewoners van een ‘Stormvogel’, een robuuste één-stokker.
Echte ‘tentenaars’ gaan niet naar een camping, maar naar een (natuur)kampeerterrein. Is dat iets anders dan een camping? Ja, er staan geen caravans en campers. Die verafschuwt de kampeerder. Daarin huizen de wekelingen, de quasi-kampeerders: de pseudonomaden.
Het ware kamperen ontdoet het leven van alle franje. Het brengt je tot de kern van menselijke verhoudingen. Ik heb op kampeerterreinen menig huwelijk zien wankelen. Geen zwaardere test voor een relatie dan gezamenlijk een tent opzetten. Liefst een forse bungalowtent met voortent en bijzettent, in blind vertrouwen tweedehands gekocht.
Bij het uitzoeken van het ‘plekje’ ontstaat de eerste irritatie. De een ziet overal venijnige steentjes en takjes, de ander keurt een stukje mals gras af vanwege de ‘helling’. ‘Dan liggen we vannacht om drie uur met z'n tweeën in de bagagepunt.’ Er zijn partners die samen niet verder komen dan het leggen van het grondzeil. En anders loopt het wel stuk bij het sorteren en monteren van hoofdmast en nokstokken. Echtparen met kinderen hebben vaak de zwaarste stormen al doorstaan. Ze weten hoe ze het moeten aanpakken: zíj́ gaat met de kinderen het terrein verkennen en neemt een duik in het zwembad, híj́ begint met het opzetten, in afwachting van de brave buurman die met de rubberen haringhamer in de hand z'n hulp aanbiedt. Samen zetten ze de stokken precies verticaal en in één lijn met de achterste naden. Raakt de tent bij het spannen van de deurpanelen uit het lood, dan kun je opnieuw beginnen.
Na mijn eerste tentervaring leek ik voorgoed verloren voor het kamperen. Op de terugweg uit Jutland begon het te onweren. Het was midden in de nacht. Doorrijden was zinloos. We zochten bij bliksemflitsen een plekje in de wei langs de weg. Vette druppels kondigden een hoosbui aan. Haast bij het opzetten was geboden. Eén vriendje stond klaar met het buitendoek. Ik kreeg de achterste tentstok met dop en hoedje in m'n handen en kroop de platliggende binnentent in. Geen bliksem om me even bij te schijnen. Ik prikte de stok door wat het geringde oog in de achterpunt leek. Een langgerekt krassen van scheurend katoen en ik keek opeens tegen een oplichtende hemel. Rauwe vloeken, striemende scheldwoorden: het binnendoek lag aan flarden. Het werd schuilen in een boerenschuur, onder drukkend stilzwijgen. In de vriendschap zat een onherstelbare winkelhaak.