| |
| |
| |
Taal in steen
Een kleine rondreis langs gevelstenen in Nederland
Riemer Reinsma
Wie in de vakantie een dag naar Amsterdam (of Kampen, Gouda of Deventer) gaat, kan zijn hart ophalen aan allerlei intrigerende, in steen uitgehouwen spreuken en woordspelingen. Ze zijn te vinden op huizen en dateren uit de tijd dat die nog niet genummerd waren. Over de geschiedenis en achtergronden van een typisch Nederlands verschijnsel.
‘De gekroonde Eenhoorn’; ‘Ik hakte een acte in steen’: het zijn twee voorbeelden van teksten die zijn uitgehouwen op gevels van Amsterdamse huizen. Zulke gevelstenen, met de naam van het huis, of met een spreuk of woordspeling, zijn tamelijk zeldzaam geworden. Bovendien vind je ze alleen in Nederland en in streken waar veel Nederlanders zijn geweest, zoals steden aan de Oostzee. Hoe het komt dat het een typisch Nederlands verschijnsel is, is niet echt duidelijk.
De Nederlandse gevelstenen zijn voortgekomen uit iets wat wél internationaal gangbaar was: het uithangteken. De eerste gevelstenen ontstonden in de zestiende eeuw. In de zeventiende eeuw werden ze razend populair, al bleven ook de uithangborden in zwang.
| |
In den Wildeman
Gevelstenen waren niet alleen mooi maar ook uiterst nuttig. In een tijd waarin de straten nog geen vaste, officieel vastgestelde namen hadden (zo heette het Damrak in de wandeling vaak nog Het Water), vormden de gevelstenen handige herkenningspunten. Een voorbeeld: de Amsterdamse uitgever Harmen Jansz Muller woonde en werkte ‘in die vergulden Passer’. Ander voorbeeld: een document uit 1519 maakt melding van een ‘Frans Hendricksz in den Wildeman’. De Wildeman was de naam van een herberg. Het woordje in betekende in dit geval niet dat genoemde Frans in de herberg zelf woonde; men neemt aan dat hij ernaast woonde. Herbergen hadden vaak een uithangbord of gevelsteen waarop een ‘wildeman’ te zien was: een soort Tarzan avant la lettre, woest en halfnaakt, en met een knuppel in zijn hand.
| |
Onuitwisbaar
Alleen al in Amsterdam waren er in het midden van de achttiende eeuw ongeveer 1500 grachtenpanden met in de gevel zo'n steen waarop een gebeeldhouwde voorstelling te zien was, of een spreuk, of alleen een jaartal dat aangaf wanneer het huis gebouwd was. Maar aan het einde van de achttiende eeuw zette het verval in. De oorzaak was duidelijk: de straten kregen nu vaste namen, en de huizen werden genummerd. Van die 1500 Amsterdamse stenen is minder dan de helft bewaard gebleven. Vooral in de jaren vijftig en zestig zijn er vele gesneuveld. Maar zelfs als de gevelstenen totaal van de aardbodem zouden verdwijnen (wat erg onwaarschijnlijk is), dan nog zullen er talloze onuitwisbare herinneringen aan blijven bestaan in de vorm van namen - al zal in veel gevallen niet meer te achterhalen zijn of het om een uithangbord of een gevelsteen ging. Zo herinnert de achternaam van Paul de Leeuw naar alle waarschijnlijkheid aan een etablissement van die naam. De naam van de onlangs overleden dichter en schrijver Morriën geeft aan dat een voorouder een tabakswinkel heeft gedreven die te herkennen was aan een moriaan: een neger. Het Bredase biermerk De Drie Hoefijzers dankt zijn naam aan een smederij die in de zeventiende eeuw tegenover de brouwerij lag. Ook sommige straten ontlenen hun naam aan een gevelsteen of uithangbord, zoals de Balk in 't Oogsteeg (Amsterdam), en dat geldt zelfs voor een heel stadsdeel in Amsterdam: De Baarsjes heet zo vanwege een herberg De Drie Baarsjes die aan de Kostverlorenvaart heeft gestaan. En er is een compleet dorp naar een herberg genoemd: Groenekan.
| |
Taalgrapjes
Wat de oude gevelstenen vooral zo interessant maakt, is dat er - net als op de uithangborden - vaak taalgrapjes en rebussen op stonden gebeiteld. Een aardig voorbeeld van zo'n rebus is nog te zien op de hoek van de Kloveniersburgwal en het Rusland, in Amsterdam. Een afbeelding van een wijnglas en een vissende man herinnert aan de dichter Roemer Visscher (een roemer is een groen glas voor rijnwijn). Andere taalatleten splitsten een woord in kleinere stukken, zodanig dat er een groep woorden met een nieuwe betekenis ontstond. Dit lot onderging bijvoorbeeld komenijswaren. Met dit woord werden vroeger zuivel, kruidenierswaren en fijne vleeswaren aangeduid. Jacob van Lennep en Jan ter Gouw melden in hun
| |
| |
boek De uithangteekens (1868) dat een grappenmaker hiervan kom en eisch waren had gemaakt. Daar had hij veel succes mee: diverse komenijen - zoals winkels die deze waren verkochten, heetten - namen het zinnetje over. Het werd zelfs zo serieus genomen dat het in adresboeken doordrong en tot een heuse volksetymologie uitgroeide. Nog in 1929 lezen we in de roman Jonker Johnny van Marie Joseph Brusse over een zekere ‘wijze Keesje, die ons geleerd had: “Kom en eisch waren”: van den komeneischbaas’.
Links: Recht Boomssloot 33, Amsterdam.
Rechts: Kloveniersburgwal, hoek Rusland, Amsterdam.
Foto's: Onze Taal
Taalspelletjes van het type ‘kom en eis waren’ zijn - en wat mij betreft is dat te betreuren - in Nederland heel zeldzaam, in tegenstelling tot Frankrijk. Misschien komt dat voor een deel door de Franse spelling, die ver van de uitspraak afstaat en daardoor zorgt voor veel homoniemen: woorden met dezelfde klank, maar een verschillende betekenis. Een Parijse linnenkoper uit het begin van de negentiende eeuw had een uithangbord waarop een aap met manchetten en jabot geschilderd was. Deze afbeelding stond voor ‘singe en batiste’ (‘aap in batist’), een spottende zinspeling op Saint Jean Baptiste, oftewel Johannes de Doper. Toegegeven, als je weet dat de stofnaam batist afgeleid is van de voornaam van Baptiste de Cambrai, een dertiende-eeuwse linnenwever die klaarblijkelijk naar diezelfde Johannes de Doper vernoemd was, wordt de woordspeling minder leuk.
Elders in Parijs had een verzekeraar de letter A uithangen boven een hengsel: ‘A sur anse’ (‘assurance’; anse betekent ‘hengsel’). En een hotelier maakte een schitterende variatie op het bekende Au lion d'or (‘In de Gouden Leeuw’) met ‘Au lit on dort’ (‘op het bed slaapt men’).
| |
Tips voor wandelaars, surfers en lezers
Een vrij recent standaardwerk is Gevelstenen in Nederland (1986) van G.A.M. Offenberg; dat bevat ook een uitvoerige literatuurlijst en een register van voorstellingen.
Over de gevelstenen van afzonderlijke steden en dorpen zijn tientallen boeken verschenen. Een uitvoerig titeloverzicht is te vinden op http://picarta.pica.nl. Amsterdamse wandelaars kunnen gebruikmaken van het boek De gevelstenen van Amsterdam van O. Boers (2001). Over bijbelse gevelstenen in Amsterdam gaat het boek Gevelstenen in Amsterdam. Wandelen langs bijbelse voorstellingen (2001) van H.F. van Woerden.
Er zijn meer steden waar de liefhebber een gevelstenenroute kan volgen. Het Stedelijk Museum Kampen, Oudestraat 158 (tel. 038 - 331 73 61) verstrekt een beschrijving voor €1,59. Een route in Gouda kan men van internet plukken: www.gnngouda.nl - maar er is ook een boekje: Goudse gevelstenen (uit 1977), dat onder andere verkrijgbaar is in de GC-bookshop, Markt 26, Gouda. Voor Deventer kan men terecht in het boek Een wandeling langs een aantal uithangborden en gevelstenen in de binnenstad van Deventer (1986).
Ten slotte: er is ook een vereniging op dit gebied: de Vereniging Vrienden van Amsterdamse Gevelstenen (www.amsterdamsegevelstenen.nl).
| |
Symbolen
Voordat de huisnummering werd ingevoerd, waren het onder meer de neringdoenden en ambachtslieden die hun huis of bedrijf voorzagen van uithangtekens en gevelstenen. Ze gebruikten daarbij vaak vaste symbolen. Enkele voorbeelden:
afbeelding |
soort bedrijf |
ossenkop |
1) slager, later ook |
|
leerhandelaar |
|
2) huidenkoper |
varken |
spekslager |
troffel |
metselaar |
sleutel |
smid |
schaar |
kleermaker |
leest, later ook laars |
schoenmaker |
molen |
grutter |
krans |
wijnhuis |
wildeman |
herberg |
Sommige symbolen maken nog steeds een vanzelfsprekende indruk, zoals een varken voor een spekslager of een schaar voor een kleermaker. Maar de krans van het wijnhuis is alleen te begrijpen als je weet dat herbergiers een krans moesten uithangen als ze wijn of bier schonken.
Op veel gevelstenen zien we niet één bepaalde figuur afgebeeld, maar twee, drie of meer. En ook inscripties maken vaak melding van meer dan één figuur. Een kleine bloemlezing:
De Twee Rookers
De Drie Hoefijzers
De Vier Haringen
De Vijf Vliegen
De Zes Kruiken
De Zeven Zwaben
De Acht Kikkers
Waarom die geheimzinnig aandoende aantallen? Zitten daar allerlei romantische, sinistere of anderszins meeslepende verhalen achter? Van Lennep en Ter Gouw helpen ons uit de droom. De figuren die op de
| |
| |
oude uithangborden en gevelstenen waren aangebracht, waren van dezelfde aard als de heraldische tekens die de adel op zijn wapens had laten schilderen. In de begintijd van de heraldiek kon men nog vrijelijk bepaalde veranderingen aanbrengen in het overgeleverde familiewapen. C. Pama schrijft in zijn boek Heraldiek (1958) dat ridders dat bijvoorbeeld deden door het aantal afgebeelde figuren te vergroten.
Links: Prinsengracht 7, Amsterdam.
Rechts: Prinsengracht 9, Amsterdam.
Foto's: Onze Taal
| |
Kleuren
Nog een raadsel: de merkwaardige kleuren die sommige heraldische figuren hebben. Een ‘Gouden Leeuw’ lijkt dan misschien nog een beetje op zijn levende voorbeeld, en dat geldt zeker voor een ‘Bruin Paard’ of een ‘Grijze Ezel’. Maar Van Lennep en Ter Gouw maken bijvoorbeeld ook melding van Blauwe, Rode en Zwarte Leeuwen. Volgens Hans 't Mannetje, een deskundige op het gebied van gevelstenen, hebben we hier te maken met symboolkleuren. Een gezaghebbend boek over dit onderwerp is de - vroeger toonaangevende - Iconologia (1593) van de Italiaanse renaissancekunstenaar Cesare Ripa. Hierin heet rood het symbool van de vlijt, en groen dat van de hoop én van de kunst; zwart stond voor geheugen en herinnering, en goud voor intelligentie. Maar Ripa was niet de enige die over kleuren en hun betekenis schreef. Zijn landgenoot Paolo Giovio deed dat ook, en bij hem hadden de kleuren heel andere betekenissen; ze drukken een kenmerkende eigenschap van een persoon uit: zwart betekende smart, rood bloeddorst en wit reinheid.
Toch blijft met dit alles de vraag onbeantwoord waarom één en dezelfde figuur op gevelstenen en uithangborden in verschillende kleuren afgebeeld wordt. Waarom die rode én blauwe én zwarte leeuwen? Een leeuw kon bloeddorstig zijn, maar als symbool van de smart (zwart) of de hoop (blauw) komt hij toch nauwelijks in aanmerking. En waarom blauwe, rode en zwarte herten? Herten zijn moeilijk als bloeddorstige beesten te beschouwen. Waarschijnlijk moeten we voor een meer plausibele verklaring te rade gaan bij deskundigen op het gebied van de heraldiek. C. Pama schrijft dat de vraag naar de redenen voor een bepaalde kleur ‘zelden te beantwoorden’ is. En J.B. Rietstap merkt in zijn standaardwerk Handboek der wapenkunde (1943, herzien door C. Pama) op dat de kleuren op de wapenschilden maar één doel hadden: de strijders moesten van veraf te herkennen zijn aan de kleur. ‘Harde sprekende kleuren en scherpe omtrekken had men noodig.’ Inderdaad: misschien moeten we er niet te veel achter zoeken. De strijders moesten herkenbaar zijn, net als - later - de winkels en neringen. Aan wélke kleur, dat maakte niet uit.
| |
Moderne gevelstenen
Een van de zeer weinigen in Nederland die nog gevelstenen maken, is de Zutphense beeldhouwer Hans 't Mannetje. Eind vorig jaar ontving hij daarvoor de Stadsbeeldprijs van Amsterdam. Hoewel je dat misschien niet zou verwachten van een beeldhouwer, komt voor hem de taal, het opschrift, op de eerste plaats en het beeld pas op de tweede. Maar taal en beeld hangen bij gevelstenen natuurlijk nauw met elkaar samen.
Wat de taalkant betreft: Hans 't Mannetje splijt een woord graag in kleinere stukjes die samen een geheel eigen betekenis krijgen. Bij een opschrift ‘Gelijkenis’ zien we bijvoorbeeld twee identieke nissen afgebeeld. En ‘Licht en Duisternis’ leverde een lichte en een donkere nis op - met dit procédé kan Hans 't Mannetje voorlopig goed vooruit, als we bedenken dat er vele tientallen woorden zijn die op nis eindigen. Ook het verschijnsel homonymie (woorden die in klank overeenkomen maar iets verschillends betekenen) mag zich in een warme belangstelling van 't Mannetje verheugen. Op twee bij elkaar horende gevelstenen zien we achtereenvolgens een smakelijke karbonade met het onderschrift ‘vgl. viande (fr.) en vijand’, en een varken met als onderschrift: ‘vgl. dear (eng.) en dier’.
In de opschriften van Hans 't Mannetje is vaak informatie verwerkt die alleen door ingewijden kan worden begrepen. Voordat de beeldhouwer met zijn stenen aan de slag gaat, neemt hij zijn klanten interviews af, en de verkregen gegevens verwerkt hij in de steen. Zo draagt een oud huis aan de hoofdstedelijke Prinsengracht een gevelsteen met de inscriptie ‘Nooit weer’. Niet-ingewijde voorbijgangers zullen nooit weten welk drama zich achter deze vier muren afgespeeld heeft, maar Hans 't Mannetje wil het wel kwijt: de eigenaar van het huis had bijzonder slechte ervaringen opgedaan toen hij het huis restaureerde. Intrigerend is ook de gevelsteen in het aanpalende huis, dat ‘Halverwege’ heet. Het huis staat aan het begin van de Prinsengracht, en het opschrift kan dus niet op de ligging van het huis slaan. Op de gevelsteen zien we een mannetje afgebeeld dat op een ring van Möbius loopt: een platte ring met een halve slag erin, dus zonder een binnen- en een buitenkant. Het mannetje is gevorderd tot de plek waar de uiteinden van de ring samenkomen. Verklaring: de eigenaar was, statistisch gesproken, halverwege zijn leven.
Meer informatie over het werk van Hans 't Mannetje is te vinden op www.hanstmannetje.com.
|
|