Vergeten woorden
Pottertje
Hans Heestermans
Cupido, dat kleine ventje met pijl en boog, veroorzaakt naast veel vreugde en genot ook vaak liefdesleed, zowel in de werkelijkheid als in de literatuur. Laat ik me veiligheidshalve maar bij het geschreven woord houden en wel bij het zeventiende-eeuwse geschreven woord. Bredero beschrijft in zijn Rodd'rick ende Alphonsus hoe Elisabeth, de ‘Joffrouw’, gewond is door de pijlen van Cupido en dus zwaar verliefd is. En zij, Elisabeth, zegt dan:
Nu 't Pottertje my heeft ghewondt
nu biedt het my sijn lieve mondt.
Nu wil hy peys: hy looft en sweert
te gheven wat mijn hert begheert.
Dus: ‘'t Pottertje’ belooft haar, nee zweert haar zelfs dat het zal geven wat zij wil, namelijk de geliefde Rodd'rick. 't Pottertje is duidelijk een andere naam voor het liefdesgodje Cupido, en daar zijn er meer van. Dit beminde en gevreesde wezentje wordt ook vaak aangeduid met woorden als schelmpje, guitje en boefje. Zo dicht, heel onschuldig, de mij verder onbekende dichter S. Ipz. Wiselius in die innocente negentiende eeuw:
't Schelmtje liet ons toen alleen.
'k Sloeg den arm om Choë heen.
En Bredero dicht, in verzen van aanzienlijk hogere kwaliteit:
Waar dat kleyne Guytje blint,
g'lijck men 't uytgeschildert vint,
Ick leed' dan in mijn Ziele niet,
dit lieffelijck en swaar verdriet.
Enigszins vrij vertaald: ‘Als Cupido blind was, zoals je dat vaak op schilderijen ziet, dan had ik niet zo'n liefdespijn, een pijn die tegelijkertijd heerlijk en verschrikkelijk is.’
Al die benamingen als schelmpje en guitje hebben iets schalks, iets lossigs, iets spits ook. Cupido is een listig rakkertje dat zomaar lukraak zijn pijlen afschiet. De getroffene kan niet anders dan verliefd worden. Dat is aangenaam als de liefde beantwoord wordt. Dat is hard als je wordt afgewezen.
Het ligt voor de hand dat ook aan pottertje een schelmse betekenis ten grondslag ligt. En dat is ook zo. Pottertje is verwant aan potje zoals in ergens een potje van maken, ‘geen ernst met iets maken, er met de pet naar gooien’. Potje betekent in deze uitdrukking eigenlijk ‘grapje’. De eerste betekenis van potter, namelijk ‘spotter’, heeft dan ook enigszins met grappen te maken. In Psalm 1 van de Statenvertaling staat te lezen:
Nademael, (...) alsoo geschreven staet, dat hy salig is die niet en gaet ofte wandelt in den weg der godtloosen, (...) noch sitt in 't gestoelte der potteren.
In de wat begrijpelijker taal van de NBG-vertaling (uit 1951) is dat:
Welzalig de man die niet wandelt
in de raad der goddelozen,
die niet staat op de weg der zondaars,
noch zit in de stoel der spotters.
Met spotters kan het goed of slecht aflopen. We haten hun gespot als dat venijn onszelf treft en we stoten hen uit, of we genieten van hun bijtende gal die over anderen wordt uitgestort. Het begrip ‘spotter’ ontwikkelt zich op die manier negatief tot ‘landloper, schooier, bedelaar’ of tot ‘boef, schavuit’ (de uitgestotene), of positief-schertsend tot ‘schelm, rakker’ en uiteindelijk wordt pottertje de koosnaam voor dat lieve, dekselse liefdesgodje.