Theedrank
In alle tweehandige gebaren hebben de sterke en de zwakke hand dezelfde vorm. Het is lichamelijk helemaal niet moeilijk om aan de ene hand bijvoorbeeld de pink uit te steken en aan de andere de wijsvinger, maar in gebarentaal worden dit soort vormen nooit gebruikt. Misschien is de reden daarvoor dat het moeilijk is om twee verschillende handvormen tegelijkertijd te zien, of misschien is ook dit weer een voorbeeld van de zuinigheid waarmee menselijke talen werken. Als een kind een nieuw gebaar leert, kan het eventueel nog wel onthouden dat dit gebaar met twee handen moet worden gemaakt, maar niet dat de zwakke tweede hand nog een eigen vorm heeft.
Er zijn overigens een paar uitzonderlijke gevallen waarin de twee handen wel verschillende vormen hebben. Die uitzonderlijkheid heeft dan altijd te maken met de betekenis van het gebaar. Voor het gebaar voor ‘thee’ houd je bijvoorbeeld je zwakke hand alsof je een kopje vasthoudt, terwijl je er met je sterke hand een theezakje in doopt. Van der Kooij denkt dat dit soort woorden samenstellingen zijn; het gebaar voor ‘thee’ betekent dan ongeveer ‘theedrank’, waarbij de sterke hand ‘thee’ uitdrukt en de zwakke ‘drank’.
Op deze manier proberen gebarentalen dus net als gesproken talen zo veel mogelijk uit te drukken met zo min mogelijk middelen. Zuinigheid is iedereen aangeboren, of hij nu doof is of niet.
Els van der Kooij, Phonological Categories in Sign Language of the Netherlands. The Role of Phonetic Implementation and Iconicity. Utrecht, LOT, 2002. ISBN 90 76864 16 0