| |
| |
| |
De sprekendste vorm van beeldende kunst
Taal en beeld in strips
Kees Kousemaker en Margreet de Heer - stripantiquariaat Lambiek, Amsterdam
Toen de strip een eeuw geleden zijn intrede deed in Nederland, werd die door kunstliefhebbers met minachting bekeken. Sindsdien is er veel veranderd; niet alleen nam de waardering toe, ook het genre zelf maakte een enorme ontwikkeling door. Over een bijzondere vorm van samenwerking tussen taal en beeld.
Strips - zijn dat niet van die grappige plaatjes met leuke tekstjes erbij? Leuk voor kinderen en voor enkele volwassen verzamelaars die hun jeugdhobby nooit ontgroeid zijn? Een aardig tijdverdrijf voor de makers, die zich echter nooit zullen kunnen meten met de meesters van de Echte Kunsten - noch de Literatuur, noch de Beeldende Kunst?
Margreet de Heer: ‘De strip is het enige beeldend-literaire medium dat op zo'n natuurlijke manier kan uitdrukken wat er door een personage gedacht wordt.’
Foto: Bart Versteeg
Als u zo over strips denkt, loopt u achter. Zo'n 250 jaar om precies te zijn. Halverwege de achttiende eeuw publiceerde de Duitse kunsttheoreticus Lessing het boekwerk Laokoon, Oder über die Grenzen der Malerei und Poesie. Hierin bakent hij nauwkeurig het gebied van de schilder en de dichter af. Zijn betoog komt erop neer dat de schilderkunst altijd een toestand weergeeft, en de poëzie een handeling beschrijft. Een schilder dient zich te onthouden van het weergeven van een doorlopende handeling en een dichter of schrijver mag niet, zoals vele naturalistische schrijvers bijvoorbeeld wel deden, een toestand beschrijven.
| |
Kindervermaak
Deze strenge opvatting heeft in de negentiende eeuw een grote invloed gehad, en was voor het beeldverhaal, dat aan het eind van die eeuw tot bloei begon te komen, niet minder dan dodelijk. Een strip doet namelijk precies wat verboden is: een handeling weergeven. Het gebruik van tekst bij de beelden maakte de zaak er bepaald niet beter op - een goed beeld heeft geen toelichting nodig en moet voor zichzelf spreken. Volgens Lessing en zijn volgelingen kan het beeldverhaal niet deugen, omdat het zich schuldig maakt aan ‘bloedschennige vermenging der kunsten’.
Beeldverhalen werden enkel gedoogd als kindervermaak. Het kinderachtige imago werd zelfs met geweld in stand gehouden. In Zwitserland schreef en tekende Rodolphe Töpffer aan het begin van de negentiende eeuw de avonturen van Mijnheer Prikkebeen, die algauw in verschillende landen vertaald en gedrukt werden. Het calvinistische Nederland paste de wat gewaagdere stukken aan en bestond het zelfs om van wat oorspronkelijk Mijnheer Prikkebeens maîtresse was, in de vertaling zijn zuster te maken.
Een andere reden waarom de strip zo lang minachtend bekeken is, is dat er voor de Eerste Wereldoorlog maar weinig waardering was voor de comics uit Amerika. Het idee bestond dat er uit Amerika - waar de strips al wel een prominente plaats hadden in kranten en tijdschriften - geen goede kunst kon komen.
| |
Tekststrips
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de strip, net als de film in de begindagen, voornamelijk als een soort kermisvermaak werd gezien. Eeuwenlang werden er op jaarmarkten en kermissen zogenoemde centsprenten of mannekesprenten verkocht aan het volk. Dit waren vierkante blokken met prentjes en tekst eronder, veelal op rijm. De onderwerpen varieerden van heiligenlevens tot de avonturen van ‘Jan de Wasscher’, die onder de plak zat bij zijn vrouw. Deze vorm van beeldverhaal was de voorloper van de huidige Nederlandse stripverhalen, waarvan de eerste rond 1920 in de kranten verschenen. Het ging om bijvoorbeeld Bulletje en Boonestaak en later Tom Poes, Erik de Noorman en Kapitein Rob. De schrijver was bij deze tekststrips van groot belang, vooral omdat uit de plaatjes nauwelijks de voortgang van het verhaal viel af te leiden. De roem van dergelijke strips was dan ook vaak te danken aan de goede teksten. Pa Pinkelman werd bekend doordat het verhaal geschreven werd door Godfried Bomans in zijn creatiefste jaren, maar deze strip is voorgoed in onze hersenschors gebrand door het mollige, ronde tekenwerk van Carol Voges, waarin ook vaak bekende Nederlanders raak werden geportretteerd.
| |
| |
Niet altijd waren de onderteksten van deze tekststrip literaire pareltjes. Vooral wanneer de schrijver probeerde een rijmschema toe te passen, resulteerde de tekst in vaak tenenkrommende rijmelarij, zoals in dit voorbeeld uit Bruintje Beer:
No. 44. - Na een wandeling van een minuut of tien bereiken ze den grooten weg, waar ze allerlei sprookjesmenschen en -dieren zien. ‘Wat is dat éénig zeg!’ roept Wimpie Das. ‘Ja,’ zegt Bruintje Beer, die er nu al aan gewend was, ‘ik ontmoette dat volkje uit mijn sprookjesboek al eer.’
| |
Comics
In Amerika ontwikkelde de strip zich op andere wijze. Vele, vooral Duitse immigranten kregen vanuit hun thuisland tijdschriften toegestuurd die ook komische secties bevatten, met getekende verhalen van tekenaars als Wilhelm Busch, wiens verhalen over de ondeugende jongetjes Max en Moritz ook in Europa al een grote populariteit hadden bereikt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een Amerikaanse krantenuitgever deze succesformule wilde overnemen.
Tekenaar Outcault kreeg de opdracht een strip te maken voor The New York Herald toen er een lichtvaste kleur geel was uitgevonden die het mogelijk maakte om in vier kleuren te drukken. Omdat de kleurenfotografie nog niet bestond, was dit stripverhaal, Yellow Kid, het eerste dat fullcolour in de krant verscheen. De Yellow Kid had nog geen tekstballon; zijn teksten stonden op zijn gele jakje. De andere personages in deze strip uitten hun teksten wél via tekstballons aan een snelgroeiende schare trouwe lezers.
Vooral de strips over kwajongens en hun streken waren erg populair; vanwege hun komische karakter kregen ze de naam comics. In het Nederland van de jaren dertig maakten we kennis met dergelijke geïmporteerde kwajongensstrips in bladen als De humorist, Doe mee en natuurlijk Sjors van de rebellenclub.
| |
Omslag
In Amerika vond in die tijd onder invloed van films als Tarzan een omslag plaats. Niet langer hoefde de strip komisch te zijn, ook realistische ridderverhalen zoals Prins Valiant, sciencefictionverhalen zoals Flash Gordon en oerwoudavonturen als die van Tarzan werden vaak vormgegeven in een barok getekende stijl. Hierin was de tekstballon een ondenkbaar fenomeen, omdat de tekenaars het een te abstract object vonden. De teksten, zowel de beschrijving van het verhaal als de gesproken teksten, werden in een vrijgelaten hoekje van de tekening gezet.
De moderne strip bedient zich nauwelijks meer van tekst onder de plaatjes, maar maakt gebruik van ballontekst. Voor Nederlanders die opgegroeid zijn met krantenstrips zoals Paulus de Boskabouter, Tom Poes, Panda en Tekko Taks was dat wel even wennen. In de praktijk blijkt dat een strip met tekstballonnen makkelijker en sneller te lezen is. Al sinds de oudste politieke prenten worden teksten aan mensen toegeschreven door een ballon- of wolkvormige ruimte in de tekening. De Italianen spreken dan ook, wanneer zij het over strips hebben, over ‘fumetti’: ‘wolkjes’.
| |
| |
Uit de twee voorbeelden hiervoor, uit Asterix, van de tekenaar Uderzo, blijkt dat de vorm van een tekstballon onmisbare informatie toevoegt aan de tekst: wordt deze geschreeuwd, gefluisterd of op ijzige of juist slijmende toon gesproken? Bovendien kan men in een strip via de denkballon de gedachten van de personages volgen. Geen enkel ander beeldend-literair medium, of het nu film, theater of opera is, beschikt over de mogelijkheid om op zo'n natuurlijke manier uit te drukken wat er door een personage gedacht wordt. Goed, film kent de voice-over, theater de ‘terzijdes’, maar die vormen hebben vaak iets gekunstelds, en degraderen de theatervoorstelling meestal tot poppenkastniveau. In de strip is de denkballon, die zich van de tekstballon onderscheidt doordat hij door middel van kleine wolkjes met de denker verbonden is, een volkomen natuurlijke en unieke uitdrukkingsvorm geworden.
| |
Algemeen Onbeschaafd
Maar het stripverhaal heeft nog meer mogelijkheden. Streektaal, dialect en accenten kunnen min of meer fonetisch worden weergegeven. In Amerika maakte men in de jaren twintig al kennis met het platte New Yorkse dialect van Krazy Kat, van tekenaar Herriman. In Nederland verscheen eind jaren dertig Gijsje Goochem van Grosman, een ventje dat een soort Algemeen Onbeschaafd sprak. Moderner is de bekende stripfiguur Haagse Harry, die door tekenaar-schrijver Marnix Rueb het plat Haags welhaast tot een nieuwe taal verheven heeft:
Ook de makers van Asterix hebben bijzonder beeldende manieren gevonden om verschillende talen in stripvorm weer te geven:
En in enkele gevallen is de schrijver van een strip zo creatief geweest dat er een ware eigen striptaal is ontstaan. Denkt u bijvoorbeeld aan de overbekende kleine blauwe mannetjes, die met hun taalgebruik menige smurf de oren van de smurf smurfen. En wie kent niet de briljante taalvaardigheid van Marten Toonder, vader van Ollie B. Bommel en Tom Poes (en sinds 1995 erelid van het Genootschap Onze Taal)? Door hem bedachte woorden en uitdrukkingen, zoals breinbaas, denkraam en een eenvoudige doch voedzame maaltijd werden door velen opgenomen in hun vocabulaire, en zijn begrippen in de Nederlandse taal geworden.
| |
Zedeloze beeldromans
In de periode na de Tweede Wereldoorlog waren er in Nederland twee soorten strips te onderscheiden: de krantenstrip en de beeldroman. Beeldromans werden ook wel ‘Dick Bossies’ genoemd, aangezien de serie Dick Bos, al voor de oorlog begonnen door Alfred Mazure, de eerste in zijn soort was. Deze beeldromans handelden over volwassen onderwerpen zoals misdaad, zedeloosheid en handel in verdovende middelen. De plots waren vaak flinterdun, en werden aan het einde van elk boekje omstandig uit de doeken gedaan, hetgeen nogal eens ten koste ging van de plaatjes, zoals het voorbeeld hiernaast laat zien.
Het zedeloze en gewelddadige karakter van de meeste beeldromans leidde tot grote ongerustheid onder pedagogen, die naarstig op zoek gingen naar middelen om hun kroost deze verderfelijke lectuur afhandig te maken. Toen er in Enkhuizen een moord werd gepleegd door een zestienjarige jongen die deze boekjes verslond, was de relatie tussen strips en misdaad snel gelegd. Bovendien leefde de gedachte dat men van het lezen van strips naast crimineel gedrag ook nog leesluiheid kon oplopen. Het oordeel over deze boekjes was geveld - de leerkrachten mochten vrijelijk hun vernietigende werk verrichten.
| |
Heropleving
Aan het eind van de jaren zestig leefde onder de oorlogsgeneratie, waarvan aanvankelijk de strips waren verscheurd en verbrand, de belangstelling voor haar oude liefde op. De Stichting Jeugdsentiment werd in het leven geroepen door Randstedelijke dertigers, die boekjes gingen schrijven over de jaren vijftig waarin de strip een grote rol speelde als onderwerp van weemoed en jeugdsentiment.
| |
| |
In Amerika vond eenzelfde heropleving plaats. Kunstenaars als Lichtenstein en Rauschenberg lieten zich inspireren door de strip. Ze vergrootten plaatjes uit oude Amerikaanse pulpstrips en verhieven deze - uit hun verband gehaalde en aan de vergetelheid ontrukte - plaatjes tot kunstvorm.
Ook geestige strips als Asterix, die vanwege het humoristische gebruik van het Latijn op menig leestafeltje niet misstond, droegen bij aan een herwaardering van de strip en trokken deze uit de kindersfeer. Deze strips waren duidelijk bestemd voor een leeftijdscategorie van 8 tot 80.
| |
Bommen en donderwolken
We zagen al dat de vorm van een ballon de toon kan weergeven van de tekst die erin staat. Maar er zijn meer manieren waarop taal en beeld elkaar goed kunnen aanvullen. Sommige uitingen in een strip zijn bijvoorbeeld zo universeel dat woorden vervangen worden door tekeningen die niets aan duidelijkheid te wensen overlaten. Een sterk voorbeeld hiervan zijn krachttermen, die vaak door bommen, donderwolken en uitroeptekens worden weergegeven. Een striptekenaar die deze techniek tot het uiterste heeft vervolmaakt, is Erik Kriek. In zijn strip Gutsman wordt uitsluitend gecommuniceerd met getekende mededelingen.
Ook geluiden in strips worden soms in tekenvorm weergegeven, zoals hieronder te zien is in een gedeelte uit de strip Doorzon van Gerrit de Jager.
Maar meestal wordt geluid toch uitgedrukt met behulp van tekst.
En dan zijn er natuurlijk nog de immer weerkerende bijschriften in strips, de zogenoemde captions. Termen als ondertussen, even later en maar verderop... kunnen dienen als tijdsaanduidingen, scènewisselingen of als koddig commentaar op het getoonde.
Omdat we hier te maken hebben met een geacht publiek van taalliefhebbers, hebben we de verleiding weerstaan u alleen maar prachtige strips voor te schotelen die uw nieuwsgierigheid naar dit zo buitengewoon rijke en veelzeggende gebied van de beeldende kunst nog meer hadden geprikkeld. Vandaar dat wij u willen aansporen de rijkdom van de strip met eigen ogen te komen aanschouwen op onze website, www.lambiek.nl.
Wegens ziekte van Kees Kousemaker werd deze tekst uitgesproken door zijn collega Margreet de Heer.
|
|