had gemaakt. Stel u voor: deze Boonstra-tekening zonder tekst, zonder zijn naam op zijn truitje. Zonder tekst op de koekjestrommel. Zo'n tekening wordt gegarandeerd teruggestuurd. En dat willen wij tekenaars weleens voor zijn met een geschreven vingerwijzing.
Jos Collignon: ‘Taal is onmisbaar gereedschap in mijn tekenkist.’
Foto: Bart Versteeg
Deze Boonstra-tekening wijst op nog een kunstje dat ik graag gebruik. Het blijkt heel functioneel om de lezer met tekst door een drukke tekening te leiden. Hapje voor hapje kan de lezer de tekening consumeren. Voor de overzichtelijkheid is dat erg handig. Ik maak van de tekening een soort strip met één plaatje.
Natuurlijk kun je op de ruimte van één plaatje ook een echt stripje maken - allemaal met de bedoeling om op het juiste moment bij de lezer het vonkje te laten overspringen:
En wat ik natuurlijk niet mag vergeten: de tekening in dienst van de goeie ouwe flauwe woordspeling. De woordspeling is een uitkomst voor cabaretiers en tekenaars die even echt niks anders weten:
De tekening hieronder, die in Rotterdam speelt, waar oud-burgemeester Bram Peper overhoop lag met zijn hoofdcommissaris van politie, demonstreert een belangrijke wet: regisseer de tekst strak. Ik werk toe naar een pointe en zorg dat die helemaal achterin ligt.
Ten slotte: het is onvermijdelijk dat er spelfouten en foute taalconstructies in tekeningen blijven staan - zelfs na de dubbele zeef van de redactie en de eindredactie op de krant. In de volgende tekening is staatssecretaris Schmitz, die over de asielzoekers ging, bezig aan haar favoriete breiwerkje: opsporen, aanpakken, uitzetten en van je af laten glijden.
Deze tekening leidde ook tot een berispende brief: iemand schreef mij op wat sikkeneurige toon:
Het zou uw cartoons ten goede komen als uw bijschriften geen taalfouten bevatten zoals ‘een lekkere warme wollen dwangbuis’. Dwangbuis is namelijk onzijdig en het moet dus zijn: ‘een lekker warm wollen dwangbuis’. Tot ergernis van velen maar tot uw troost moge strekken dat deze en soortgelijke fouten door het merendeel van de Nederlandse journalisten in toenemende mate worden gemaakt.
Dit voorstel vond ik zo mal klinken dat, al hád ik mij de onzijdigheid van dwangbuis gerealiseerd, ik de tekstzin nog zou hebben opgeschreven zoals ik heb gedaan.
Twee fouten had ik hier staan in één zin. Maar er was nog een derde, die de briefschrijver wonderlijk genoeg niet noemde. En dat was de enige die mij, toen ik 's ochtends vroeg de krant opensloeg, zelf een rilling had bezorgd. ‘Oma Schmitz, waar we allemaal veel van houden’ hoort natuurlijk te zijn: ‘Oma Schmitz, van wie we allemaal veel houden’.