Witte plekken in de etymologie? [2]
Doerak
Nicoline van der Sijs - etymologe
Er zijn beslist allerlei witte plekken in de etymologie. Onderbouwde suggesties voor de herkomst van mooi, das of pet zijn bijvoorbeeld nog altijd van harte welkom. Maar voor de woorden die in het oktobernummer van Onze Taal als ‘witte plekken’ gepresenteerd worden, bestaan al lang algemeen aanvaarde etymologieën. De herkomst van doerak zal ik hieronder uiteenzetten.
Over doerak ‘gemeen mens, rakker’ is veel geschreven. De dialectoloog en arts Johan Winkler (auteur van het bekende Algemeen Nederduitsch en Friesch dialecticon) stelt in 1879 in de Navorscher de vraag of het ‘scheldwoord dat door het onbeschaafde volk in de groote hollandsche steden, en ook elders in Nederland, geenszins zelden gebruikt wordt’ wellicht ontleend is aan het Russische durák ‘gek, dwaas’, en niet, zoals hij tot dan toe dacht, aan het Maleise doerhaka ‘ontrouw, weerspannigheid’. In hetzelfde jaar wordt zijn vermoeden bevestigd door de taalkundige A. Sassen, en in 1912 wordt in hetzelfde tijdschrift nogmaals op de kwestie ingegaan. Het degelijkste artikel over doerak is geschreven door slavist en WNT-redacteur R. van der Meulen in 1943.
Unaniem komt men uiteindelijk tot de conclusie - overgenomen door alle etymologische woordenboeken - dat het woord aan het Russisch is ontleend en dat een Maleise herkomst onmogelijk is omdat de betekenisontwikkeling onverklaarbaar is. Daar kan nog een argument aan toegevoegd worden: de verbreiding van het woord doerak in Europa. Het woord kwam in de negentiende eeuw ook voor in het Duits en Frans, wat ontlening uit het Maleis bijzonder onwaarschijnlijk maakt - deze talen hadden immers vrijwel geen contact met het Maleis, maar wel met het Russisch.
Als bezwaar tegen ontlening aan het Russisch is wel gewezen op het verschil in klemtoon: in het Russisch ligt de klemtoon op de laatste lettergreep: doerák, terwijl die in het Nederlands op de eerste ligt. Uit het beroemde naslagwerk Nederlandsche spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegden van Stoett blijkt echter dat ook de vorm doerák heeft bestaan. De terugtrekking van de klemtoon is niet heel bijzonder: het woord doerak is een echt spreektaalwoord, en de meeste Nederlandse woorden hebben nu eenmaal de klemtoon op de eerste lettergreep. Ook bij pierewaaien en Nova Zembla is de klemtoon teruggetrokken: deze woorden gaan namelijk terug op het Russische pirovát ‘feestvieren’ en Nóvaja Zemljá. Bovendien kunnen andere woorden die eindigen op een onbeklemtoonde lettergreep op -ak (luilak, vuilak, schobbejak, zwijnjak) een rol gespeeld hebben. Deze gedachte wordt versterkt door de variant doerjak, die Stoett noemt.
We hebben doerak dus uit het Russisch geleend, maar onder welke omstandigheden? Het blijkt dat het woord, behalve in de grote steden, onder andere in de Betuwe en speciaal in de omgeving van Zoelen voorkwam. Het lijkt waarschijnlijk dat het woord is overgenomen van de kozakken, die in 1813 en 1814 Nederland hielpen de troepen van Napoleon te verdrijven. Deze kozakken maakten diepe indruk op de Nederlandse bevolking, door hun wilde optreden en hun exotische kleding. In 1813 verscheen een Hulpboekje om de Russen en Kosakken goed te verstaan, met een Nederlands-Russische woordenlijst. Er werd een bordspel verkocht dat ‘het kozakkenspel’ heette, en vele schilders en tekenaars wijdden werk aan de kozakken. Ontlening uit deze periode lijkt dus waarschijnlijk, maar het blijft mogelijk dat het woord - eveneens en misschien tegelijkertijd - overgenomen is door zeelui uit de Oostzee.
Hoe het ook zij, eind negentiende eeuw was het woord doerak geheel ingeburgerd in de spreektaal. Dat blijkt uit het feit dat het in 1887 in een rechtszaak, kennelijk een beledigingszaak, figureerde: het Paleis van Justitie, Bijblad, 31 maart 1887, meldt namelijk ‘dat de gedaagde haar meermalen (...) heeft gehoond en beleedigd (...) door het toevoegen der woorden “sekreet, doerak, vuilak en lellebel”’.