Knoppen
Deze maand trekken de onderzoekers Nederland en Vlaanderen in om deze en andere gegevens vast te leggen. Daarbij zijn overigens nog wel een paar problemen te overwinnen. Zo spreken veel onderzoekers zelf alleen Standaardnederlands en geen dialect. Dat maakt het voor hen lastig om de dialectsprekers zelf te interviewen. Die dialectsprekers kennen natuurlijk de standaardtaal ook allemaal, en de kans is zeer groot dat ze zich min of meer onbewust laten beïnvloeden - dat ze net iets minder dialect spreken dan ze anders zouden doen. De interviews zullen daarom worden afgenomen door dialectsprekers; de onderzoeker houdt zijn mond en bedient tijdens het interview alleen de knoppen.
Wat gebeurt er met de gegevens als ze over een paar jaar allemaal op band zijn vastgelegd? Allereerst schrijven de onderzoekers de banden uit, ontleden de gesproken zinnen en stoppen al die informatie in een grote databank. Die databank zal dan een klein monumentje vormen voor de syntactische variatie in het hedendaagse Nederlandse taalgebied. Taalkundige onderzoekers kunnen dan nagaan hoe een verschijnsel precies over Nederland en Vlaanderen verspreid is, en daar automatisch dialectkaartjes van laten maken.
Aan de hand van deze gegevens proberen de taalkundigen vervolgens meer inzicht te krijgen in de structuur van taal. Waarom verschillen dialecten op sommige punten wel van elkaar maar op andere vrijwel niet? Waarom zijn er geen dialecten waarin je kunt zeggen ‘dat hij kunnen had komen’? Door over dit soort vragen na te denken, hopen de makers van de Syntactische atlas van de Nederlandse dialecten uiteindelijk dieper inzicht te krijgen in de structuur van de menselijke taal, en uiteindelijk van de menselijke geest die deze taal, met al zijn variaties, heeft voortgebracht.
Het meeste werk moet nog gedaan worden, maar nu al kunnen we voorspellen dat de kaartjes van de syntactische atlas er heel anders zullen uitzien dan Nederland vanuit het vliegtuig. Oppervlakkig gezien lijken de dialecten in Nederland en Vlaanderen wat de zinsbouw betreft steeds meer op elkaar. Maar onder de oppervlakte behoren onze kleine landen nog steeds tot de rijkst geschakeerde gebieden ter wereld.
Al eerder zijn incidenteel syntactische aspecten van dialecten in beeld gebracht. Deze kaart, die weergeeft waar in Nederland ‘Geloof dat maar’ en waar ‘Dat geloof maar’ wordt gezegd, staat in de Atlas van de Nederlandse dialect-syntaxis (red. Marinel Gerritsen. Amsterdam, P.J. Meertens-Instituut, 1991). Die atlas bevat enkele tientallen van zulke kaarten.