Forse tegenwind
Toch hebben in de tweede helft van de twintigste eeuw bijna alle deskundigen hun mening herzien. De gebarentaal lijkt toch in wel heel veel opzichten op gesproken taal, behalve dan dat ze niet gemaakt wordt met stembanden, tong en lippen, maar met handen, bovenlichaam en gezicht, en dat ze niet beluisterd moet worden maar bekeken. Ze heeft een grammatica die even ingewikkeld is als die van het Nederlands, het Latijn of het Chinees. Ze is ook minstens even moeilijk te leren voor volwassen mensen en even makkelijk voor kinderen. En ze kan alles uitdrukken wat gesproken talen ook kunnen.
Dat laatste betekent dat je in gebarentaal niet alleen over lichaamsdelen en zichtbare activiteiten kunt praten, maar ook over postmoderne filosofie, algebraïsche meetkunde, milieuvervuiling en alle andere onderwerpen die zich niet onmiddellijk lenen voor een aflevering van het tv-spelletje ‘Hints’. De woorden die hiervoor nodig zijn, zijn in gebarentaal per definitie even abstract als in elke gesproken taal.
Zelfs de iconische gebaren voor ‘fietsen’ en ‘begrijpen’ moet je eerst leren als je gebarentaal wilt spreken. Je zou het begrip fietsen op allerlei manieren kunnen nabootsen. In plaats van draaibewegingen met je handen maak je trapbewegingen, of je pakt een denkbeeldig stuur vast en trekt een gezicht alsof je tegen forse wind vecht. Dat zijn allemaal wel begrijpelijke
Gebarentaalgebruikers die zich verspreken bij het uiten van ‘kat’ maken bijvoorbeeld het gebaar voor ‘praten’ (met je mond), dat je ook maakt met je duim en wijsvinger bij je mond.
uitbeeldingen van het begrip fietsen, maar wie Nederlandse Gebarentaal wil spreken, zal moeten leren dat er maar één ‘juist’ woord voor ‘fietsen’ is.