Onze Taal. Jaargang 69
(2000)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |
De uitvinding van de spatie
| |
De Romeinse leespraktijkZoals elke menselijke activiteit heeft ook het lezen een geschiedenis. De wijze van lezen waarmee wij vertrouwd zijn, wijkt sterk af van de leespraktijk uit vroeger tijden. Voor ons is het lezen een activiteit die zich meestal in de persoonlijke levenssfeer en in stilte afspeelt. Aan de snelheid waarmee wij van een tekst, van welke aard ook, kennis kunnen nemen, hechten wij veel belang. Als wij ons een tekst in het geheugen willen prenten, of als de precieze formulering er om andere redenen op aankomt, moeten wij onszelf met allerlei hulpmiddelen (onderstreping, kleuring met markeerstift) dwingen om het leestempo te verlagen. In tal van situaties nemen wij niet de tijd om een tekst in zijn geheel te lezen, maar vliegen wij er snel doorheen, speurend naar de informatie waar het ons om te doen is. Geheel anders heeft men in het verre verleden gelezen. In de Grieks-Romeinse Oudheid gold het schrift vóór alles als een middel om gesproken taal visueel vast te leggen; een tekst was primair bedoeld om hardop gelezen te worden. Pas na de Oudheid, in de zesde en zevende eeuw van onze jaartelling, ontwikkelde zich het besef dat schrift ook op een andere wijze kon worden gebruikt, namelijk als een middel om informatie via het oog direct naar het brein te transporteren. Een menselijke vinding, een technologie, pleegt te worden afgestemd op het gebruik dat ervan gemaakt wordt. Dat geldt ook voor het schrift. De Romeinen hadden hun alfabet met een aantal wijzigingen aan de Grieken ontleend. Zij plachten, in ieder geval sinds de tweede eeuw na Christus, hun teksten te noteren in ‘scriptura continua’, dat wil zeggen zonder woordscheiding door middel van spaties. De verklaring voor deze naar moderne begrippen uiterst onpraktische gewoonte moet worden gezocht in de toenmalige leespraktijk. De behoefte om snel te lezen en met spoed de gewenste informatie uit een tekst te halen, was geheel afwezig. Het kopiëren van een tekst was een taak die meestal aan slaven werd toevertrouwd. Aan het ten gehore brengen, door de lezer, van een in scriptura continua genoteerde tekst ging een grondige voorbereiding vooraf, die met de term praelectio werd aangeduid. Daarbij werd gebruikgemaakt van tekentjes die op plaatsen waar verlezing dreigde, de juiste woordscheiding aangaven. Lange klinkers werden vaak voorzien van streepjes, en weer andere tekentjes dienden om de plaats en de relatieve duur van pauzes in de voordracht van een zin te markeren. Hier ligt de oorsprong van ons huidige interpunctiesysteem. | |
De lettergreep als eenheidIn een recent boek heeft Paul Saenger, een van de pioniers op dit studieterrein, de invoering van woordscheiding door middel van spaties gekwalificeerd als een dramatische verandering in de relatie tussen de lezer en de tekst. Beschouwd in het perspectief van de geschiedenis van het lezen brengt het gebruik van spaties tussen de woorden van een tekst in zijn visie een waterscheiding teweeg tussen de culturen van de | |
[pagina 294]
| |
Oudheid enerzijds en die van het middeleeuwse Westen anderzijds. Gregorius van Tours: Historiae (detail), fragment van een zevende-eeuws handschrift in ‘scriptura continua’ maar met spaties tussen woordgroepen. De oorspronkelijke interpunctie is later (in de negende eeuw?) aangevuld met tekens ten behoeve van de voordracht.
Leiden, Universiteitsbibliotheek, BPL 21, fol. 1 verso. Waarin schuilt het grote verschil tussen de twee notatiewijzen, mét en zonder spaties? Dat de lezer door de aanwezigheid van woordscheiding wordt ontslagen van de noodzaak de woorden waaruit de tekst bestaat van elkaar te isoleren, is evident. De telkens optredende twijfel bij het vaststellen van de juiste woordgrenzen blijft hem bespaard. Maar dit is slechts één aspect van het uiterst gecompliceerde fysiologische en psychische proces dat wij lezen noemen. Voor de lezer van een tekst zonder woordscheiding is de lettergreep de eenheid van interpretatie. Telkens als hij, zijn blik langs de rij letters bewegend, constateert dat een aantal tekens een lettergreep representeert, spreekt hij deze uit, hardop of prevelend. Hij houdt deze klanken vast in zijn geheugen, om dan op zoek te gaan naar de volgende lettergreep. Lettergrepen worden in een traag, want telkens stokkend, proces aaneengepast tot woorden, woorden tot zinnen. De verlangde intonatie kan meestal pas in tweede instantie worden gerealiseerd. Op deze wijze van lezen was tot in het recente verleden het initiële leesonderwijs gebaseerd, met dien verstande weliswaar dat daarbij steeds gewerkt werd met door spaties van elkaar gescheiden woorden. Meerlettergrepige woorden werden door een koppelteken in lettergrepen verdeeld. Het leesplankje (wei-de, scha-pen) en het klassieke Ot en Sien zijn de dierbare getuigen van deze fase in de geschiedenis van het leesonderwijs.Ga naar eind* | |
Ierse taalgeleerdenGeheel anders verloopt het leesproces bij een geoefende lezer van een door middel van spaties in woorden verdeelde tekst. Hierbij neemt de lezer direct het complete woordbeeld waar. Hij zendt deze visuele impressie linea recta, dat wil zeggen zonder de omweg van de verklanking, ter verwerking naar het brein. Op hetzelfde moment waarop zijn blik een woord herkent, neemt hij in de periferie van zijn blikveld reeds de volgende woorden en/of een of meer interpunctietekens waar, zodat hij al lezend meteen ook het zinsverband in zijn mentale greep krijgt. Het leestempo ligt hierdoor onvergelijkelijk veel hoger dan bij het hardop lezen van een tekst zonder woordscheiding. Wat hier, zeer sterk vereenvoudigd, wordt omschreven, is het zogenoemde ‘stillezen’, een vaardigheid die de meesten van ons sinds onze kinderjaren beheersen. Weinigen zullen beseffen hoeveel eeuwen het heeft gekost voordat de kunst van het stillezen in de westerse samenlevingen tot gemeengoed is geworden. | |
[pagina 295]
| |
De vroegste handschriften binnen de Latijnse traditie waarin woordscheiding op een systematische en consequente wijze is toegepast, stammen uit Ierland. Zij dateren van rond het jaar 700. Voor de gekerstende Ieren, sprekers van een taal die, hoewel tot dezelfde Indo-Europese taalfamilie behorend, tamelijk ver van het Latijn afstaat, was de beheersing, passief en actief, van het Latijn als taal van de Kerk een religieuze noodzaak. Zij hebben zich intens met de bestudering ervan beziggehouden. Uit deze vroege perioden zijn uitspraken van Ierse taalgeleerden overgeleverd waaruit blijkt dat zij zich onder meer hebben verdiept in de vraag wat een woord is. Zo hield de zevende-eeuwse Ierse taalkundige wiens verlatijnste naam Virgilius Maro luidt, vol dat het Latijnse voegwoord et (‘en’) ook grafisch onderscheiden diende te worden van de uitgang -et. Een anonieme Ierse taalkundige verhandeling uit de zevende of achtste eeuw hamert op de noodzaak om bij het lezen van liturgische teksten woorden (‘dictiones’) en zinnen te onderscheiden. Een achtste-eeuwse collega gebruikt het begrip figura, waarmee hij zonder twijfel doelt op de grafische weergave van een door spaties van zijn talige omgeving gescheiden woord. | |
Verspreiding over EuropaDe Ierse grammatici gaven hun taalkundige inzichten door aan hun Angelsaksische leerlingen. Woordscheiding was daarbij een favoriet onderwerp. Aldhelm (ca. 640-709) bepleitte een systeem van tekens waarmee in teksten zonder systematische woordscheiding aaneengeschreven woorden van elkaar konden worden gescheiden zodat misverstanden en verlezingen voorkomen konden worden. Rond 700 wijdde de zeer geleerde Beda, vol eerbied aangeduid als Beda Venerabilis, een boek aan de spelling van het Latijn. Hij citeert hierin onder meer een typisch leraarsgrapje: een uit correcte Latijnse woorden bestaande, maar volstrekt onbegrijpelijke ‘zin’, die pas bij de juiste woordscheiding begrijpelijk wordt (Liber aperuit reos... moet als Libera per vitreos... gelezen worden). Ook de grote Bonifatius (ca. 675-754), de uit Engeland afkomstige apostel van de Friezen en de Duitsers, hechtte groot belang aan de kwaliteit van het Latijn waarvan de dienaren van de Kerk zich behoorden te bedienen. Hij schreef een grammatica waarin hij zich vooral bezighield met morfologische kwesties. De visuele vorm van het woord, de ‘figura’, vormde daarbij zijn uitgangspunt. Op grond van een indrukwekkende hoeveelheid origineel speurwerk beschrijft Saenger hoe de ‘insulaire’ gewoonte om de woorden van een tekst door middel van spaties van elkaar te scheiden zich geleidelijk over het vasteland van Europa heeft verspreid. Daarbij hebben vooral Benedictijnse kloosters een belangrijke rol gespeeld. In de Normandische abdij van Bec ontstond onder abten als Lanfranc (ca. 1010-1089) en Anselmus (1033-1109) een nieuw literair genre, aangeduid met de term meditatio, dat speciaal bedoeld was voor individuele lectuur in stilte. In de dertiende eeuw is het in stilte lezen van teksten met woordscheiding een algemeen gebruikelijke praktijk geworden, althans in de kringen van geleerden. Dit is ook de eeuw van de compendia en de grote encyclopedieën, waarin informatie van allerlei aard snel te vinden was. Er zijn aanwijzingen dat het leestempo in deze periode aanzienlijk is gestegen. De inrichting Weinigen zullen beseffen hoeveel eeuwen het heeft gekost voordat de kunst van het stillezen in de westerse samenlevingen tot gemeengoed is geworden. van bibliotheken wordt aan de nieuwe leespraktijk aangepast: men las niet langer in aparte, door dikke stenen muren van elkaar gescheiden cellen of nissen, maar in één grote zaal met lessenaars en banken, waar de lezers naast elkaar zaten, elk met hun eigen boek voor zich. Stilte was het parool; gefluister, gemompel of geprevel waren streng verboden. | |
Privé-karakterIn de late Middeleeuwen krijgt lezen het privé-karakter dat het sindsdien heeft behouden. De nieuwe individuele lezers behoren vooral tot twee sociale groepen. Allereerst de adel, die zich in de voorafgaande periode gewoonlijk had laten voorlezen. Laatmiddeleeuwse aristocraten gaan behagen scheppen in het bezit van boeken die zij zelf in de stilte van hun privé-vertrekken lezen, om kennis of inzicht te verwerven of ter verstrooiing. Opvallend talrijk zijn de uit dit milieu bewaarde handschriften met een inhoud die ofwel in politieke of religieuze zin dissident genoemd kan worden, ofwel een licht pornografische inslag vertoont. De anonieme auteur van de Cent nouvelles nouvelles, bijvoorbeeld, schreef zijn werk voor de Bourgondische hertog Philips de Goede, met de aanbeveling dat de vorst deze vrijmoedige verhalen in de beslotenheid van zijn studeervertrek zou lezen, als een ‘exercise de lecture et d'estude’. De tweede groep nieuwe lezers is die van de vrome leken. ‘Met een boekje in een hoekje’ vonden zij in hun lectuur stof voor een intense meditatie, die de weg opende tot het opbouwen van een persoonlijke relatie met God. Thomas a Kempis' Over de navolging van Christus is het beroemdste voorbeeld van dit genre. De uitvinding van de boekdrukkunst - de zeshonderdste verjaring van Gutenbergs veronderstelde geboortedatum 24 juni 1400 is dit jaar feestelijk herdacht - heeft een ontwikkeling voltooid die bijna acht eeuwen eerder, met de uitvinding van de spatie als noodzakelijke voorwaarde voor het lezen in stilte, was ingezet. Mijn collega's dr. F. Jansen en dr. L. Lentz dank ik voor hun commentaar bij een eerdere versie van dit artikel. |
|