Vijf leestekens
We besloten deze ‘gaten in het schrift’ te vullen. Daarvoor schreven we een prijsvraag uit onder studenten van de Academie voor Kunst en Vormgeving in Den Bosch - om precies te zijn de eindexamenklas van de afdeling Visuele Communicatie. De opdracht luidde: ontwerp vijf leestekens die nog niet bestaan maar waar wel behoefte aan is, en verzin (en ontwerp) eventueel nog andere van zulke ontbrekende leestekens. Het ging om de volgende tekens:
1. het ‘maar niet heus’-teken
Vaak wordt er precies het tegenovergestelde bedoeld van wat er wordt gezegd. De zin
Dat was weer lekker
kun je makkelijk zo uitspreken dat het voor iedereen duidelijk is dat het helemáál niet lekker was. Maar hoe doe je dat op schrift?
2. het ‘men zegt’-teken
Toen de Chileense dictator Pinochet in Engeland gevangenzat en er discussie was over de vraag of hij terug mocht naar Chili, werd er op het Journaal gezegd:
Pinochet zou ziek zijn.
Daarmee werd bedoeld: er wordt beweerd dat hij ziek is, maar of dat werkelijk zo is, is nog maar de vraag. Nu is het in dit geval wel duidelijk wat de bedoeling is, maar in
Hij zou eerlijk zijn
ligt dat al wat lastiger. Hier kunnen twee dingen bedoeld zijn: ‘hij was van plan eerlijk te zijn’, maar ook ‘men zegt dat hij eerlijk is’. Alle reden dus voor een teken dat aangeeft: ‘dat wordt gezegd, maar of het juist is, is niet zeker’.
3. het ‘hij is ook zij’-teken
Vaak staat er in een tekst hij als er ook vrouwen mee bedoeld worden. Bijvoorbeeld:
De lezer kan lezen wat hij wil; hij is om zo te zeggen vrij.
Overduidelijk gaat het hier om mannen én vrouwen. Soms wordt dit probleem opgelost door ‘hij/zij’ te schrijven, of door in een voorwoord uit te leggen dat hij eigenlijk ook ‘zij’ betekent. Lastig allemaal. Er moet eigenlijk een leesteken komen dat in één oogopslag duidelijk maakt hoe het zit met hij en zij.
4. het ‘vrije indirecte rede’-teken
De vierde categorie is de lastigste. Stel dat je wilt opschrijven dat een meisje bedenkt hoe lekker de taartjes op tafel eruitzien, dan kun je dat zo doen:
Ze dacht: ‘Wat zien die taartjes er lekker uit!’
Maar je kunt evengoed dit opschrijven:
Wat zagen die taartjes er lekker uit!
Deze laatste vorm (die in taalkundig jargon ‘vrije indirecte rede’ heet) is niet zonder gevaar, omdat niet altijd duidelijk is wie (in dit geval) de taartjes nu lekker vond: de schrijver of iemand anders. Een Duitse politi-