Sjappietouwer
H.R. de Vries - Lichtenvoorde
Kunstenaars leefden, vooral rond 1900, vaak op gespannen voet met de gezeten (klein)burgerij, de filisters en Droogstoppels. De schilder Johan Thorn Prikker (1868-1932), anarchist, sierkunstenaar en symbolist, had voor de brave burger het scheldwoord sjappietouwer gevonden, ook wel afgekort als sjappie, met als bijvoeglijk naamwoord sjap. Iets was ‘sjap’ of juist ‘niet sjap’. Waar komen die woorden vandaan?
Ik heb ze gevonden in een oude Van Dale, uit 1924. Sjappietouwer komt van het Maleise siapa taoe dat ‘weet ik het’ betekent en opgevat moet worden als een uiting van botte onverschilligheid, zoiets als het boeien! van tegenwoordig: ‘Ik ben dit weekend naar Gerard geweest.’ ‘Boeien!’
Vandaar de betekenis van sjappietouwer: ‘ruwe klant, zeebonk; daarna: straatslijper waarvan iedereen last heeft, gemeene kerel, doordraaier’, zoals Van Dale het in 1924 omschreef. Sinds 1950 geeft Van Dale de volgende uitleg: ‘ruwe klant zonder manieren of beschaving, iemand die er verlopen of schunnig uitziet, baliekluiver’. Er is ook een werkwoord bij: sjappietouwen, dat ‘baliekluiven, lanterfanten’ betekent. Toch is hiermee volgens mij niet alles verklaard; het is vreemd dat Thorn Prikker juist dit woord koos om de gevestigde bourgeoisie te kenschetsen.
De oplossing is misschien dat er ook een woord sjappie bestaat, dat ongetwijfeld van het Engelse chap afstamt en dat ‘opgeblazen, verwaand ventje’ betekent. Het lijkt erop dat Thorn Prikker beide woorden heeft versmolten.