Toch geen punt achter mr?
Mr C. de Munck - Zoetermeer
Met het aplomb van de schoolmeester die - bang van binnen, flink van buiten - een rumoerige klas met een ferm ‘Basta!’ het zwijgen oplegt, zet mr G.A.J. Tijbosch in het aprilnummer (en daarna ook in een naschrift in de rubriek ‘Reacties’ van het juli/augustusnummer) ‘Definitief een punt achter mr.’ Over de taalkundige merites van de punt laat ik me niet uit. Dat hoeft ook niet: uit juridisch oogpunt biedt de bijdrage van Tijbosch alle aanleiding tot een repliek.
Begin dit jaar is de tekst van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) integraal herplaatst. Bij de herplaatsing is - overeenkomstig de gebruikelijke formule - de tekst overgebracht in de geldende spelling. Universitair opgeleide koekebakkers heten nu ‘koekenbakkers’. Het is logisch dat die spellingwijziging haar neerslag in de WHW vindt. Bleef het daar maar bij.
Enkele jaren vóór de herplaatsing van de WHW is onder verantwoordelijkheid van de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCenW), de gewezen poëet Aad Nuis, het Spellingbesluit tot stand gekomen. Dat Spellingbesluit is gebrekkig, wellicht in taalkundig maar zeker in juridisch opzicht. Wat de díchter Nuis niet euvel valt te duiden, maar de stáátssecretaris Nuis wel, is dat bij de totstandkoming van het Spellingbesluit ernstige fouten zijn gemaakt, namelijk schending van de wet en overschrijding van de zogenoemde delegatiegrondslag.
Wat het eerste aangaat: de oorspronkelijke WHW bevat - mede - een spellingvoorschrift (‘de titel meester, afgekort tot mr,...’ ). Je komt óf van een andere planeet óf uit de Zoetermeerse bunker - wat bijna hetzelfde is - om de betekenis van dat voorschrift mis te verstaan. Het Spellingbesluit, een algemene maatregel van bestuur, is van een lagere orde dan de WHW, een wet, en derhalve op dit punt onverbindend. Bleef het daar maar bij.
De grondslag voor het Spellingbesluit, de Wet voorschriften schrijfwijze Nederlandsche taal, bevat de verplichting om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen ten aanzien van het voornaamwoordelijk gebruik, het gebruik van tweedenaamvalsvormen en de schrijfwijze van bastaardwoorden en historische namen, alsmede die van tussenklanken in samenstellingen. Daar blijft het bij. Niets over afkortingen. Ook hierom is het Spellingbesluit op dit punt onverbindend. Het bevat ten aanzien van het gebruik van afkortingen geen ‘geldende spelling’.
Het komt erop neer - Tijbosch is daar volstrekt openhartig over - dat de integrale herplaatsing van de WHW is misbruikt voor een poging om de inhoud van een voorschrift te wijzigen. Een ijdele poging: herplaatsing is immers niet bedoeld noch geschikt voor het aanbrengen van inhoudelijke wijzigingen. Dat het ‘maar’ een spellingvoorschrift is, doet er niet toe. Dat bij de totstandkoming van dat spellingvoorschrift in de WHW de aandacht van de Staten-Generaal naar andere onderwerpen uitging, is evenmin relevant.
De Kroon - daartoe aangezet door Nuis - is in 1996 bij de vaststelling van het Spellingbesluit haar boekje te buiten gegaan; de minister van Justitie heeft - daartoe uitgelokt of misleid door zijn ambtgenoot van OCenW - de opdracht tot herplaatsing van de WHW in 2000 niet correct uitgevoerd.
Omdat aan een herplaatsing als zodanig geen rechtskracht toekomt - dat is voorbehouden aan de oorspronkelijke wet - is de fout gelukkig niet fataal. Geldend recht is het samenstel van voorschriften van de WHW, zoals bekendgemaakt op 26 november 1992, en daarin stond mr geschreven zonder punt.