Onze Taal. Jaargang 69
(2000)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Kort verslag jaarvergadering genootschap Onze TaalP.H.M. SmuldersOp donderdagavond 15 juni jongstleden waren ruim veertig leden, bestuursleden en medewerkers van het Genootschap Onze Taal aanwezig op de algemene ledenvergadering over het jaar 1999. Na de vaste agendapunten was er een voordracht van prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst met de titel ‘Ons taaltje’, over de status van het kleine, binnen en buiten de taal.Ga naar eind* | |
Het jaar 1999Het jaarverslag memoreert de nieuwe vormgeving van het tijdschrift, die begin 1999 werd gepresenteerd, en de bijzondere aandacht voor ‘invloeden op onze taal’, mede als opmaat tot het congres van 6 november. De jaargang 1999 van Onze Taal had een omvang van 360 pagina's. De Taaladviesdienst beantwoordde in 1999 een recordaantal van 10.441 verzoeken om taaladvies. Ook hier rukt het medium e-mail op: 1154 vragen werden per e-mail voorgelegd, tegenover nog maar 259 per brief. Het leeuwendeel (ruim 80%) komt nog steeds per telefoon binnen. De dienst bracht 545 vragen en opdrachten in rekening, in totaal voor een bedrag van f 72.324,-. De website van Onze Taal dijt met bijna 700 taaladviezen, 600 koppelingen, een uitgebreid register, dossiers en nieuwsberichten steeds verder uit. Maar juist op internet is dat geen enkel probleem. Per dag bezoeken meer dan 1000 geïnteresseerden de website; via dit medium kwamen in 1999 enkele honderden aanmeldingen van nieuwe leden binnen. Op 6 november hield het genootschap zijn 22ste tweejaarlijkse congres, onder de titel ‘Gastvrij Nederlands? Invloeden op onze taal’. Gezien de reacties en de belangstelling van de leden (bijna 1700 bezoekers) was het congres een groot succes. Onder ‘overige activiteiten’ vermeldt het jaarverslag onder meer het instellen van een bijzondere leerstoel Taalverzorging aan de Katholieke Universiteit Brabant. Hiermee wil het genootschap onder meer onderzoek in normatieve taalkunde stimuleren, de opleiding van taaladviseurs bevorderen en een bredere uitwerking geven aan de doelstellingen van Onze Taal. Dr. Jan Renkema werd per 1 december 1999 voor vijf jaar benoemd in de ontstane functie. | |
Financiën en ledenaantalDe penningmeester sloot 1999 af met een nadelig saldo van f 27.852,-. Dit kwam mede doordat het aantal leden voor het eerst in vijftien jaar is gedaald: eind 1999 telde het genootschap 46.584 leden, tegenover 47.543 eind 1998, een daling van 2%. In 1999 is besloten tot een contributieverhoging van f 3,- per 1-1-2000, nadat de ledenprijs vier jaar onveranderd was gebleven. De penningmeester meldt dat de Nederlandse Taalunie heeft aangekondigd dat de subsidie die het genootschap ontvangt voor taaladvisering aan niet-leden - in 1999 f 71.050,- - in de huidige vorm niet gecontinueerd zal worden. Met de Taalunie zijn gesprekken gaande over nieuwe taken die Onze Taal zou moeten uitvoeren om in de toekomst voor een eventuele vergoeding voor verleende diensten in aanmerking te komen. Mede met het oog op deze onzekere factor in de financiering vraagt de penningmeester de ledenvergadering bij voorbaat een machtiging om de contributie per 1-1-2001 te kunnen verhogen als dit in het najaar van 2000 nodig mocht blijken te zijn. De leden stemmen in met dit voorstel. Het ledenbestand bestond eind 1999 uit 41.021 gewone leden in Nederland, 1879 collectieve lidabonnees, 1303 leden die een gereduceerde prijs betalen, 977 leden in België en 564 in andere landen, 615 cadeau-abonnees en 233 diversen. | |
BestuurssamenstellingNa acht jaar bestuurslidmaatschap moeten drs. A. Kosterman en dr. H. Heestermans aftreden als bestuurslid; de voorzitter prijst hen voor hun inzet en verdienste voor het genootschap. De vertrekkende bestuursleden worden opgevolgd door mevrouw P.M. Veltman-Laseur en dr. J.A. Brandenbarg. Aan het eind van dit verslag zijn beknopte curricula vitae van de nieuwe bestuursleden afgedrukt. De bestuursleden prof. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, mr. F.W. Kist en drs. J. van der Steen werden bij acclamatie herbenoemd voor vier jaar. | |
DiscussieTijdens de rondvraag komen heel verschillende punten aan de orde. Zo vraagt de heer F. van de Laar - voorzitter van Tekstnet, de vereniging van tekstschrijvers - het bestuur of hij duidelijkheid kan krijgen over de verhouding tussen het genootschap en de Taalunie - niet alleen in financiële zin. Wil Onze Taal alleen maar geld zien of zijn er ook andere samenvallende belangen die het nastreven waard zijn? En: kunnen Onze Taal en de Taalunie wel zonder elkaar, vraagt Van de Laar zich af. Voorzitter Kist antwoordt dat het genootschap - als het moet - wel zonder de Taalunie kan leven. Onze Taal stemt in principe in met het streven van de Taalunie om taaladvisering zo veel mogelijk via internet te laten verlopen, maar het bestuur wil nog meer duidelijkheid krijgen over de voorwaarden waaronder dit gaat gebeuren en over de rol die het genootschap daarin moet spelen. Ir. P.M. Vrijlandt vraagt naar de taakverdeling binnen het bestuur: wat gaan de nieuwe bestuursleden doen, wat voegen zij toe, en kunnen en zullen zij de band met de achterban versterken (iets wat volgens hem hard nodig is). De heer Kist licht toe dat er geen andere taakverdeling gemaakt is dan dat er leden zijn van het algemeen bestuur die zich met alle zaken | |
[pagina 234]
| |
bezighouden, en leden van het dagelijks bestuur die meer specifieke taken hebben. De heer W. Doerga vraagt aandacht voor Suriname, Aruba, de Nederlandse Antillen en Indonesië als gebieden in de wereld waar óók Nederlands wordt gesproken. Directeur Smulders antwoordt namens het secretariaat dat Onze Taal erg weinig leden heeft op de Antillen en in Suriname, hoewel voor die landen een bijzonder contributietarief - de ‘binnenlandse prijs’ - wordt berekend. Met financiële steun van de Taalunie gaan enkele honderden abonnementen naar Indonesië, die daar verspreid worden via een organisatie van leraren Nederlands. Het genootschap is te weinig bekend met de situatie op de Antillen en in Suriname om ook daar een dergelijk aanspreekpunt te hebben. Wellicht kan een zoektocht naar verenigingen van leraren Nederlands een oplossing bieden.
Enkele leden vragen aandacht voor de invloed van het Engels. Professor Ter Heide - voorzitter van de Stichting Natuurlijk Nederlands - dringt erop aan dat alle organisaties op taalgebied gezamenlijk in Brussel de positie van het Nederlands in Europa proberen te waarborgen. Ir. Vrijlandt vindt dat het bestuur de bedreiging van het Engels als zeer ernstig moet zien. De heer J. van Malde sluit zich hierbij aan door te stellen dat de sprekerslijst van het laatste congres erg eenzijdig was samengesteld; alleen ‘voorstanders van anglomanie’ kwamen aan bod. Ook is hij het helemaal niet eens met de koers die de redactie in deze kwestie vaart. Enkele onderzoeken naar Engelse invloeden betitelt hij als ‘wetenschap van likmevestje’. Van Malde vraagt zich af wat de plaats van het tijdschrift van het genootschap is en of de inhoud niet ‘verantwoorder’ moet worden samengesteld. Voorzitter Kist antwoordt dat Onze Taal weliswaar het orgaan van de vereniging is, maar dat het bestuur de redactie het liefst zo veel mogelijk vrijheid geeft. De heer Van de Laar vult daarbij aan dat hij juist veel lezers kent die erg te spreken zijn over het tijdschrift. Juist de maandelijkse steek van alertheid die voor iedere taalliefhebber goed en interessant is, ziet hij als de kracht van Onze Taal. | |
Curricula vitaeDr. J.A. Brandenbarg (1948) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam op een proefschrift over de Anna-verering in de stedelijke samenleving in de Lage Landen en het Rijnland omstreeks 1500. Hij was werkzaam in het (universitair) onderwijs, coördinator van de Stichting Werkplaats Wetenschap en Maatschappij en directeur van het Museum Meermanno-Westreenianum (Museum van het Boek) te Den Haag. Sinds november 1998 is hij algemeen secretaris van de Raad voor Cultuur. Ton Brandenbarg publiceerde onder meer over historische en gedragshistorische onderwerpen, over literatuur, streektaal en grafische vormgeving.
Petra Laseur (1940) deed in 1959 eindexamen aan de Toneelschool in Amsterdam. Zij is nu ruim veertig jaar aan het toneel verbonden. Petra Laseur heeft al een lange reeks van jaren zitting in de jury en het bestuur van de Perspectief Prijs voor jonge niet-uitvoerende kunstenaars. De Nederlandse taal is altijd van wezenlijk belang geweest - en is dat nog steeds - voor de uitoefening van haar beroep. |