| |
| |
| |
Onze talen [3]: het Sarnami
Een bijna-wereldtaal zonder prestige
Gaston Dorren
Bij ‘onze taal’ denkt niet elke Nederlander meteen aan het Nederlands. Naast het aloude Fries en de dialecten hebben ook talen als het Turks, het Berbers en het Sarnami hier wortel geschoten. Gaston Dorren belicht in de serie ‘Onze talen’ deze weinig bekende nieuwelingen. In deel drie: de Haagse politicus, televisiemaker en lexicograaf Rabin Baldewsingh over zijn moedertaal, het Sarnami.
Het Sarnami, de moedertaal van de Surinaamse Hindostanen, is ‘een onderdrukte taal’, vindt Rabin Baldewsingh. Niet onderdrukt door de creolen of de Nederlanders. Nee: het Sarnami wordt gemangeld tussen het Nederlands als officiële landstaal van Suriname, het Sranantongo als lingua franca tussen de bevolkingsgroepen en het Hindi als prestigetaal van de Hindostanen zelf. Arm Sarnami: het heeft niet meer status dan het eerste het beste dialect.
In de plaatsjes nabij Paramaribo waar Baldewsingh tot zijn dertiende jaar woonde, Pad van Wanica en Leidingen, hoorde je thuis en op straat de hele dag niets anders. En nog steeds. Maar zet een Hindostaan achter een microfoon - op een podium, in een studio - en hij begint Hindi te praten. ‘Althans, dat zal hij proberen. Maar vrijwel geen Surinamer beheerst het Hindi echt. Dus wordt het krom Hindi. Mij irriteert dat. Praat toch Sarnami!’
| |
Exotisch effect
Het moge duidelijk zijn: Baldewsingh doet daar niet aan mee, aan die Hindi-praterij. Als hij in een microfoon spreekt - en als plaatselijk politicus in Den Haag en programmamaker voor onder meer de Hindoe-omroep OHM doet hij dat nogal eens - is het Sarnami de taal van zijn voorkeur. Niet in de Haagse raadszaal uiteraard, maar wel in gesprekken met het Hindostaanse deel van zijn achterban. En bij voorkeur ook in zijn tv-programma's, al geniet ook bij de OHM het Hindi officieel de voorkeur. ‘Ik ben zo'n beetje de enige in Nederland die het Sarnami publiekelijk in woord en geschrift bezigt’, constateert hij met spijt. ‘Ik zou willen dat mensen als Anil Ramdas en Tara Singh Varma dat ook eens wat vaker deden. Maar Ramdas gebruikt hoogstens weleens een Sarnami-woord in het Nederlands, voor het exotische effect.’
Waarom praten de Hindostanen eigenlijk ‘krom Hindi’? Hun Noord-Indiase voorouders trokken tussen 1873 en 1916 als contractarbeiders uit Uttar Pradesh en Bihar naar Suriname. Zijn de taal van de migranten en die van de achterblijvers in de tussenliggende eeuw dan zo ver uit elkaar gegroeid? Nee: de eerste Hindostanen in Suriname spraken al geen Hindi. Althans niet het prestigieuze Standaardhindi, thans de officiële hoofdtaal van India. Ze spraken diverse varianten, met namen als Bhojpuri, Avadhi, Magahi en Hindustani, die door sommige taalkundigen als
Zet een Hindostaan achter een microfoon - op een podium, in een studio - en hij begint Hindi te praten. Althans, dat zal hij proberen.
Hindi-dialecten, door andere als verwante talen worden betiteld. Het Sarnami - een naam die niets anders betekent dan ‘Surinaams’ - ontstond uit deze mengelmoes van varianten, met volgens velen het Bhojpuri als hoofdbestanddeel. ‘Ik ben in Uttar Pradesh geweest’, zegt Baldewsingh, ‘en kon er prima met de mensen praten. De fixatie van de Hindostanen op het Hindi is erg dom. Het Bhojpuri wordt door 100 miljoen mensen gesproken, het Standaardhindi door veel minder!’ Het Sarnami is dus bijna een wereldtaal, al heeft het hoogstens 350.000 sprekers.
| |
Standaardspelling
De afstand tussen het Sarnami en het Standaardhindi is aanzienlijk. Dat gaat heel wat verder dan betrekkelijk kleine uitspraakverschillen als die tussen de woorden sharáb (Hindi voor ‘alcohol’) versus saráb (idem, Sarnami) of zindagi (‘leven’) versus jindagi (idem, waarin de j als [dzj] wordt uitgesproken).
Om te beginnen kent het Hindi twee naamvallen, een verschijnsel dat in het Sarnami ontbreekt. Dat is
| |
| |
een flink obstakel voor de Sarnami-spreker die zich in het Hindi wil uitdrukken. Hoeveel moeite kost het Nederlandstaligen niet om in het Duits het verschil tussen der Mann en den Mann consequent in de gaten te houden? Verder bepalen geslacht (mannelijk en vrouwelijk) en getal (enkelvoud en meervoud) van het zelfstandig naamwoord in het Hindi de uitgang van het bijbehorende bijvoeglijke naamwoord en in veel gevallen ook van het vervoegde werkwoord. In het Sarnami is het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk verdwenen; enkelvoud en meervoud bestaan nog wel, maar hebben geen invloed op de vorm van het bijvoeglijk naamwoord. Ook deze moeilijkheid is voor Nederlandstaligen te illustreren, ditmaal aan de hand van het Frans: in een zinnetje als ‘La bouteille est verte’ hebben we sterk de neiging de uitgang van verte weg te laten en ‘gewoon’ [vèr] te zeggen.
Woorduitgangen wijken in het Sarnami en het Hindi wel vaker sterk van elkaar af. De werkwoordsvervoeging van beide talen vertoont weliswaar zo veel overeenkomsten dat zelfs een leek de verwantschap herkent, maar wie naar de precieze uitgangen kijkt, ziet toch ook verschillen. En bij zelfstandige naamwoorden kent het Sarnami een paar uitgangen die de rol van onze lidwoorden vervullen, een verschijnsel dat in het Standaardhindi ontbreekt.
De meeste kenmerken van het Sarnami zijn ook wel te vinden in de ene of de andere Indiase variant.
Zelfs wie geen woord Sarnami spreekt, kan een correct geschreven tekst in deze taal uit duizenden herkennen.
Maar niet alle. Zeer on-Indiaas is bijvoorbeeld de Surinaamse gewoonte om het Sarnami in het Latijnse alfabet te schrijven, en dus niet in het devanagari, het schrift van onder meer het Hindi. Het Sarnami heeft zelfs een, in 1986 door de Surinaamse regering goedgekeurde, standaardspelling. Maar wat heet ‘standaard’ als ‘bijna niemand haar gebruikt’, zoals Baldewsingh opmerkt. ‘Ik doe dat wel, want het is een goede, bruikbare spelling.’
| |
Stomme a
Zelfs wie geen woord Sarnami spreekt, kan een correct geschreven tekst in deze taal uit duizenden herkennen, en wel dankzij de twee diakritische tekens die erin voorkomen. Het accent aigu dient om aan te geven dat een a open is (zoals in danig) en niet stom; zo'n stomme a is gelijk aan de Nederlandse stomme e (zoals in rode; het fonetische teken is ə). De naam van de taal zelf luidt in deze spelling Sarnámi, en wordt uitgesproken als [sərnami]. Het tweede diakritische teken is de onderstreping, die alleen bij medeklinkers voorkomt. Onder de t, de d en de r betekent het streepje dat de letter ‘retroflex’ wordt uitgesproken, dat wil zeggen met het puntje van de tong omhooggekruld. Een streepje onder de n daarentegen duidt erop dat de voorafgaande klinker door de neus wordt uitgesproken: huwán ‘daar’ klinkt als [hoewã]. In het Frans worden alle klinkers voor de n als neusklanken uitgesproken, maar die taal kent dat diakritische teken niet. ‘Ook in het Sarnami is die onderstreping eigenlijk niet nodig’, zegt Baldewsingh. ‘Het is een extra verduidelijking, waar we zonder zullen kunnen als deze spelling ooit echt geaccepteerd wordt.’
| |
Sarnami in Nederland
Suriname is een van de weinige landen ter wereld waar de Indiase contractarbeiders en hun nakomelingen de voorouderlijke taal trouw zijn gebleven. De voornaamste reden is waarschijnlijk dat ze in andere landen veelal tegen het Engels moet opboksen, terwijl in Suriname niet één taal dominant is. Bovendien stonden de Nederlandse autoriteiten tientallen jaren onderwijs in het Hindi toe. Op Trinidad en in Guyana zijn de Indiase talen in het dagelijks leven geheel door het Engels verdrongen, op Fiji en Mauritius hebben ze het moeilijk.
In totaal zijn er zo'n 350.000 moedertaalsprekers van het Sarnami, waarvan ruim de helft in Suriname. Als spreektaal is het er stevig verankerd. In Nederland, waar de Hindostanen een veel kleinere minderheid vormen en veel meer verspreid wonen dan in Suriname, is het voortbestaan van de taal onzekerder. Desondanks, of misschien daarom, kwam juist in Nederland na 1980 een beweging op die voor erkenning van het Sarnami ijverde. Rabin Baldewsingh was een van de drijvende krachten. In 1984 publiceerde hij in Den Haag de novelle Stifa (‘Afscheid’), het eerste literaire prozawerk in het Sarnami. Eerder al was de eerste dichtbundel verschenen, geschreven door Jit Narain - het pseudoniem van een broer van de prozaïst.
Eind jaren tachtig verliep de beweging. ‘Mensen trouwden, kregen banen of remigreerden’, zo vat Baldewsingh de oorzaak samen. Maar intussen had ze ook in Suriname invloed gehad, getuige bijvoorbeeld de vaststelling, in 1986, van een officiële spelling. Een jaar eerder was een grammatica verschenen van de hand van Moti Marhé. Wat nog ontbrak, was een woordenboek. ‘Die taak heb ik toen op me genomen’, zegt Baldewsingh. ‘Maar wat een “hell of a job”. Intussen heb ik 25.000 woorden bij elkaar. Allemaal woorden die in Suriname gebruikt worden - ik heb geen Hindi-woordenboek zitten overschrijven! Ik heb veel met mensen gepraat, vooral ook met oudere mensen, bandopnames gemaakt en alles grondig geanalyseerd. Maar omdat het nog jaren gaat duren voordat ik klaar ben, heb ik nu een kleiner boekje gemaakt, een thematisch geordend idioomwoordenboek. Dat verschijnt hopelijk in juni al.’
Voor de Hindostanen in Suriname kan het woordenboek veel betekenen, maar het is zeer de vraag of het hun taal in Nederland zal redden. Taalkundigen van de Tilburgse universiteit onderzochten de vitaliteit van een hele reeks migrantentalen door duizenden jongeren te enquêteren, de ene keer in enkele Brabantse steden, de andere keer in Den Haag. Beide malen bleek het Sarnami een van de minst vitale talen te zijn, ongeveer op één lijn met het Sranan en het Maleis van de Molukken. Alleen het Javaans scoorde zwakker.
| |
Coproductie
Een ander belangrijk verschil tussen Sarnami en Hindi is een direct gevolg van de drietaligheid van de Surinaamse Hindostanen. Zijn de grammatica en de uitspraak nauwelijks beïnvloed door het Sranantongo en het Nederlands, de woordenschat is dat wel. ‘Ook aan heel gewone alledaagse woorden is dat te merken’, zegt Baldewsingh. ‘Aan zwaar bijvoorbeeld. Het traditionele woord is garhu, maar tegenwoordig is
| |
| |
hebi gangbaar, een Sranan-woord dat teruggaat op het Engelse heavy. Of brug, dat was pul, maar nu wordt vaak “brokki” gezegd, van het Sranan broki, dat weer uit het Nederlands komt. Behalve in het district Nickerie, waar de invloed van het Engelstalige Guyana groot is. Daar zeggen ze “bridge”, gespeld als “brij”. Omgekeerd beïnvloedt het Sarnami ook het Sranan. Het woord doni voor “dubbeltje” is van Sarnami-oorsprong, al spellen wij het als “donni”.’
Rabin Baldewsingh: ‘Vrijwel geen Surinamer beheerst het Hindi echt. Dus wordt het krom Hindi. Mij irriteert dat. Praat toch Sarnami!’
De kronkelwegen van de woordvorming leiden soms tot opmerkelijke melanges. Kuku-wuku is een fraai voorbeeld. Dit woord is veel minder Afrikaans dan het klinkt. De basis is het Nederlandse koek. Het Sranan, dat van oudsher, onder Afrikaanse invloed, vrijwel geen medeklinkers als slotletter toestond, maakte er kuku van. Het Sarnami liet daar vervolgens een typisch Hindi woordvormingsproces op los dat ‘echoherhaling’ heet: het hele woord wordt herhaald, maar de beginmedeklinker wordt door een w vervangen. De betekenis is ongeveer ‘en dergelijke’ of ‘en toebehoren’. Kuku-wuku is, kortom, een Hindi-Sranan-Nederlandse coproductie die ‘allerlei soorten koek’ betekent.
| |
Indo-Europees
In dit ene woord kuku-wuku komen de talen van drie continenten bijeen. Toch zijn Hindi, Nederlands en Sranan in zekere zin aan dezelfde bron ontsprongen: die van het Indo-Europees. Voor het Sranan geldt dit het minst, omdat deze taal haar woordenschat weliswaar grotendeels aan het Engels, het Portugees en het Nederlands heeft ontleend, maar in haar grammatica en klanksysteem meer Afrikaans getint is. Het Hindi en het Nederlands daarentegen zijn ontegenzeggelijk Indo-Europese talen, wier gezamenlijke prehistorische wieg waarschijnlijk ruim zesduizend jaar geleden in het huidige Zuid-Rusland heeft gestaan. De taal (of groep van nauw verwante dialecten) die daar toen gesproken werd, is in de loop der tijden uitgewaaierd over een enorm gebied, van IJsland tot Bangladesh, en onderweg in vele honderden varianten uiteengevallen.
Niet dat de overeenkomsten tussen het Nederlands en het Sarnami er nu bepaald dik bovenop liggen. Het vergt nogal wat fantasie of kennis om de verwantschap tussen dui en twee te herkennen, tussen mata en moeder, of tussen pair en voet. Maar wie Sarnami-woorden vergelijkt met hun tegenhangers in veel andere Indo-Europese talen, raakt overtuigd. Een heel sprekend voorbeeld is het woordje tu (uitgesproken als [toe]) voor ‘jij’, dat ook blijkt te bestaan in de Romaanse talen, het Litouws, het Gaelic en het Dorisch Grieks (ook allemaal tu), het Russisch (ty), het Perzisch (do), het Armeens (tun), het Albanees (ti), het Duits (du), het Engels (thou) en het Oudnederlands (doe). Een ander typisch Indo-Europees trekje dat het Sarnami en het Nederlands delen, is dat de stam van het werkwoord overeenkomt met de gebiedende wijs.
De Indo-Europese wortels van het Sarnami hebben trouwens een opmerkelijke consequentie. De vele tienduizenden Hindostanen die van Suriname naar Nederland zijn gemigreerd, hebben immers in zekere zin een rondreis volbracht: hun verre voorouders trokken in de loop van vele eeuwen over land van Europa naar Azië, hun betovergrootouders reisden per schip van Azië naar Zuid-Amerika, en zijzelf zijn van Zuid-Amerika naar Europa gevlogen. Een historisch-taalkundige zou hen ‘welkom thuis’ kunnen heten.
|
|