| |
| |
| |
Laveren tussen wetenschap en ambacht
Interview met Jan Renkema, hoogleraar Taalverzorging vanwege het Genootschap Onze Taal
Jan Erik Grezel
Zijn hart ligt bij de tekstwetenschap. Maar als auteur van de Schrijfwijzer werd Jan Renkema ongewild dé politieagent van het Nederlandse taalverkeer. Onlangs is hij benoemd tot hoogleraar Taalverzorging. Op 30 juni houdt hij zijn oratie. Een gesprek over de leerstoel en de wereld achter de komma's.
Jan Renkema (1948), van 1977 tot 1986 redacteur van Onze Taal, was tien jaar meer dan het boegbeeld van het blad: hij wás Onze Taal. Sinds 1981 is hij als tekstwetenschapper verbonden aan de Katholieke Universiteit Brabant. Hij schreef Tekst en uitleg, een inleiding in het vakgebied (‘een soort gereedschapskist voor studenten’) die inmiddels in het Engels, Japans, Koreaans en Spaans is vertaald.
In de jaren zeventig begon Renkema als onbevangen twintiger in politiek Den Haag met z'n onderzoek naar ambtenarentaal. Hij ‘vertaalde’ de Troonrede, samen met Kamervoorzitter Anne Vondeling (‘Als jij voor de taal zorgt, zorg ik voor de publiciteit.’) Het haalde de voorpagina's van alle kranten. ‘We toonden aan dat je voor de burger veel begrijpelijker kon schrijven dan tot dan toe de gewoonte was.’
Uit dat werk vloeide zijn proefschrift voort (De taal van Den Haag, 1981) en de Schrijfwijzer (waarvan sinds 1979 meer dan 350.000 exemplaren zijn verkocht). Renkema heeft een verklaring voor het ongekende succes: ‘De schrijfactiviteit is gedemocratiseerd. In de Middeleeuwen schreven alleen de klerken, nu wordt iedereen geacht te schrijven. En mijn irenische insteek doet het ook wel goed. Ik ben vredelievend tegenover afwijkende standpunten.’ Dat zijn beschrijvingen als ‘normen’ of ‘voorschriften’ worden opgevat, daar zit hij niet mee. ‘Kruyskamp zei over “zijn” Van Dale: “Het gezag van mijn woordenboek is zo groot als het gezag dat eraan wordt toegekend.” Met mijn Schrijfwijzer voel ik dat precies zo.’
Ooit schoot kampioen-purist C.A. Zaalberg hem aan met een noodkreet. ‘Jan, je moet die Engelse woorden verbieden. Jíj́ kan het doen, want jíj́ hebt gezag.’ Dat zette hem aan het denken. ‘Onze taal gaat mij zeer ter harte. Daar leef ik van. Daar heb ik mijn grootvader in horen bidden, daarin heb ik mijn moeder poëzie horen voorlezen; in die taal ben ik verliefd geworden en ik zie er mijn kinderen de wereld in verkennen. Maar als je een norm stelt, moet die geworteld zijn in de praktijk. Je kunt niet zeggen: “Alle Engelse woorden de deur uit”. Kijk om je heen, op straat, in de supermarkt, in de krant, overal Engelse termen. Die hebben blijkbaar een functie. Dat er altijd Nederlandse woorden opkomen als we die nodig hebben, bewijst dat onze taal veerkracht heeft.’
Nee, Renkema is de laatste die iets zal verbieden. Toch hebben zijn taaladviezen bijna kracht van wet gekregen. De nieuwbakken hoogleraar Taalverzorging wil dat in z'n colleges danig gaan relativeren.
| |
Normen
‘Studenten moeten leren waar regels en normen vandaan komen. Die kennis hebben ze later nodig, in de praktijk van de taaladvisering. Als ze zeggen: “Zo moet het, want het staat in de Schrijfwijzer”, dan heb ik mijn doel gemist. Het gaat niet om “goed of fout”, maar om vragen als: welke normen leg je aan voor goed taalgebruik? Waarop baseer je je oordeel in taalkwesties? In mijn oratie op 30 juni stip ik dat ook aan. Vandaar de titel “Tussen de regels”. Ik zal het hebben over het taalgebruik in bijsluiters, belastingformulieren en bijbelvertalingen. Dan heb je alles wat Nederland belangrijk vindt: gezondheid, geld en God.’
Volgend semester begint hij met een college ‘tekstkwaliteit’, een verplichte doctoraalcursus voor de studierichting Tekst en Communicatie. ‘Ik noem mijn cursus bewust geen “taalverzorging”. Dat woord wekt de indruk dat het alleen om punten en komma's gaat.’
Wat gaat het dan precies inhouden?
‘Er zijn drie onderdelen. Allereerst hebben we het over de normproblematiek. Wat zijn normen en regels? Welke soorten heb je? Veel mensen zien geen onderscheid tussen een spellingregel en een grammaticaregel. Vraag je ze naar het verschil tussen een natuurwet en een verkeerswet, dan begint er wel iets te dagen, maar nog niet zo gek veel. Studenten moeten daarover leren nadenken, zodat ze regels kunnen beoordelen. Wanneer is een regel goed? Als bijna niemand de regel kan toepassen, is die per se niet in orde.’
| |
Het veld in
‘In het tweede onderdeel stel ik aan de orde: wat bepaalt nu de kwaliteit van een tekst? Wanneer deugt een tekst niet? Dat ligt echt niet alleen aan spelfouten of leestekens. Een tekst kan ook slecht zijn omdat de verkeerde tekstsoort is gekozen. Als een bedrijf het personeel wil voorbereiden op een fusie, dan kan de afdeling Voorlichting wel gaan zwoegen op een rondzendbrief, maar wie weet werkt een videofilm in de bedrijfskantine aantoonbaar beter.’
‘Dus ik behandel het hele scala, van het uiterlijk van een tekst tot en met de keuze van het teksttype.
| |
| |
Daarbij wil ik de studenten ook het veld in sturen. Ga nou eens na hoe mensen teksten als een gebruiksaanwijzing van een printer of een brief voor fondsenwerving beoordelen. In de praktijk blijkt slechts 30% van de opmerkingen over taal te gaan. De meeste zijn in de trant van: “Dat argument spreekt mij niet aan” of “Ik weet niet waar de schrijver naartoe wil.” Een goed argument of een helder betoog bepaalt de kwaliteit van een tekst. In dat inzicht wil ik studenten scholen.’
Jan Renkema: ‘Mijn theorie is dat de kwaliteit van een tekst minder sterk te lijden heeft van spelfouten dan van structuurfouten.’
Foto: Robert Scheers
‘Het derde deel van de cursus is de praktische invulling: hoe kun je een tekst die onder de maat is, verbeteren? Die component is erin gebracht omdat studenten - dat is eigen aan het universitaire klimaat in Nederland - vaak niet in staat zijn de theoretische kennis te koppelen aan de praktijk, zeg maar de ambachtelijke kant van het schrijven. Ze kennen bijvoorbeeld het effect van het gebruik van de lijdende vorm niet, of ze denken dat elke tangconstructie fout is. De leerstoel is vooral ingericht om een combinatie te bewerkstelligen van theorie en ambacht.’
Aan de leerstoel is natuurlijk ook onderzoek gekoppeld. Waar richt je dat op?
‘We doen nu twee verkennende studies: naar het gebruik van buitenlandse termen en het effect van taalfouten. Wat de eerste betreft: sommige mensen verzetten zich tegen buitenlandse invloeden. Maar waarom hebben we buitenlandse woorden nodig, naast de Nederlandse woorden? Waarom hebben we café naast kroeg? Misschien omdat in een café eerder een kopje koffie te krijgen is en in een kroeg de lambrisering bruin is. Er is kennelijk een subtiel betekenisverschil. Zo zijn er misschien ook verschillen tussen een hairstylist en een kapper. Het is niet voor niets dat de eigenaar kiest voor de ene of de andere term. Wij willen bij proefpersonen de associaties bij die namen achterhalen. Dat kun je bij namen van snoepgoed doen, maar ook bij namen van vakantieparken of aanduidingen voor banen. Is er een verschil tussen een “personeelsfunctionaris” en een “human-resources-manager”? De eerste roept misschien het beeld op van een stoffig kantoor waar iemand bezig is met salarisschalen, terwijl de tweede voortdurend op de hei zit voor die fantastische congressen. Er móét wel een onderscheid zijn, anders kun je niet verklaren dat beide woorden blijven bestaan.’
| |
Vetvlek
‘Een andere lijn van onderzoek is het effect van taalfouten in teksten. Tijdens en na het schrijven wordt veel energie besteed aan taalfouten, maar valt de gemiddelde lezer daar wel over? Kijk, als ik een lezing houd en op mijn sheet staat een d/t-fout, dan is dat funest. Maar stel dat dezelfde fout in een brief staat van het Astmafonds waarin om een bijdrage gevraagd wordt. Beïnvloedt zo'n spelfout dan de hoogte van het bedrag dat men wil geven? Of zijn verbindingsfouten, zoals daarom in plaats van hoewel, erger? Mijn theorie is dat de kwaliteit van een tekst minder sterk te lijden heeft van spelfouten dan van structuurfouten. Door een verkeerd verbindingswoord vinden lezers een tekst al snel rommelig. We onderzoeken ook de combinatie. Als er structuurfouten in een tekst zitten, vallen spelfouten waarschijnlijk eerder op. Dat is een psychologisch mechanisme. Als ik bij jou een losse veter zie, valt me die vetvlek in je overhemd ook ineens op.’
‘Verder bekijken we het type lezer. Misschien zien mensen met een lage opleiding eerder een spelfout dan een verkeerd verbindingswoord.’
‘Het derde aspect van onderzoek is het indelen van een tekst voor het beeldscherm. Ik ben nu bezig met het structureren van de tariefvraag uit het belastingformulier voor de aangifte per diskette. Daarbij zoek ik uit hoe ik de informatie zo kan opdelen dat die nog overzichtelijk blijft. En ik wil weten hoe de gebruiker in de praktijk met die beeldschermtekst werkt.’
Is er ook een concreet verband tussen de leerstoel en Onze Taal?
Illustratie: Hein de Kort
‘Ja, ik zou het erg leuk vinden als lezers van Onze Taal problemen met teksten aandragen. Ik vind het belangrijk dat we met ons onderzoek ingaan op vragen die er werkelijk leven. Dat kan variëren van bijvoorbeeld: “Toon nu eens aan wat het effect is van een komma” tot vragen van non-profitinstellingen
| |
| |
over het functioneren van hun brieven. Wat onderwijs betreft zijn er plannen voor “zomerscholen” stilistiek en taalverzorging, waar belangstellenden zelf onderwerpen kunnen aandragen.’
‘Ik kan - het is maar één dag per week - natuurlijk niet alles in het eerste jaar aanpakken. Ik zou het belangrijk vinden om verschillen tussen het Vlaams en het Nederlands te belichten, maar daar komen we voorlopig niet aan toe. En ik concentreer me op de geschreven taal. Voor gesproken taal moet je niet direct bij mij zijn.’
| |
Eén op één
Je gaat met studenten ook de toptien van taalergernissen langs?
‘O, dat zeker, alleen al omdat ze daar later vragen over krijgen. De chef Voorlichting van hun toekomstige werkgever maakt zich druk over hun/hen, een aantal heeft/hebben en ga zo maar door.’
‘Ikzelf word een paar keer per week zomaar door iemand gebeld met een concrete vraag: “Moet ik nu een punt of een puntkomma zetten?” Dat lijkt een futiele kwestie, maar in elke taalvraag zit iets van normproblematiek en regels voor het taalgebruik. Aan de punt-of-puntkomma-vraag kun je prachtig de normen voor interpunctie demonstreren. Een punt zegt in feite: lezer, nu mag u reageren. Maar een puntkomma houdt die reactie even op. De puntkomma wordt steeds minder gebruikt. In sommige gevallen komt dat doordat zijn functie door iets anders wordt overgenomen.’
Taal verandert en de normen en regels veranderen ook. Dan kun je niet altijd een goed antwoord geven.
‘Dat ben ik niet met je eens. Ook als er meer dan één mogelijkheid is, heb ik een antwoord. Dat heeft te maken met een theorie over taalvariatie die bekendstaat als het principe van Von Humboldt: er is een één-op-éénrelatie tussen vorm en functie. Als er een keuzemogelijkheid is, dan is er ook een betekenisverschil. Neem de zinnen “Zij zijn studenten Nederlands” en “Zij zijn student Nederlands”. In het eerste geval gaat het om een groep studenten Nederlands tegenover bijvoorbeeld een groep studenten economie, in het tweede geval om een groep studenten die allemaal Nederlands studeren. Vaak zie je in dit soort gevallen heel interessante, beginnende betekenisverschillen.’
| |
Overkomen
Nu praat je als taalkundige, je geeft een verklaring voor het verschil. Maar de vraagsteller wil gewoon van de taaladviseur horen of het goed of fout is. Een buurman vraagt mij naar het verschil tussen hun en hen. Als ik zeg: het onderscheid is kunstmatig, het kan allebei, dan neemt hij daar geen genoegen mee.
‘Ik zou ook nooit beginnen met “het kan allebei”. Je moet zeggen: als u wilt dat mensen niet over uw taalgebruik vallen, dan moet u zich aan dat kunstmatige onderscheid houden. Het hangt er dus van af hoe iemand wil overkomen. Sommige adviezen kun je niet geven zonder door te vragen over het soort tekst. Bij een promovendus die jou advies vraagt, moet je de strengste normen hanteren, want in de academische setting van een promotie zal er altijd een opponent zijn die over een komma struikelt.’
‘Voor mij is een van de belangrijke aspecten van die normen dat mensen twijfelen en onzeker zijn. Die onzekerheid wil ik graag wegnemen. Dat doe ik door te zeggen: als u het zo opschrijft, kunnen ze u er niet op pakken; anders straalt u een zekere ondeskundigheid uit. Natuurlijk is het erg dat taal zo'n negatieve uitstraling kan hebben, maar ik ben geen zendeling die de lezer of luisteraar wil verbeteren.’
Zijn er in de taaladviespraktijk de laatste jaren nog echt nieuwe problemen bij gekomen?
‘Ik krijg steeds meer vragen over het eigen karakter van communicatie via de computer. Mensen willen weten of ze boven een e-mailbrief Geachte moeten zetten. En instellingen en bedrijven stellen nu regelmatig vragen over het imago van een tekst. Misschien trek ik dat soort vragen ook wel aan. Het imago gaat met de tekst mee als de rook in de gerookte paling, maar wat is dat nu precies? Dat zijn boeiende stijlkwesties. Ik doe een onderzoekje naar de stijl in columns. Proefpersonen krijgen vijf columns te lezen van een bekende columnist. In één ervan heb ik woordkeus en zinsbouw veranderd. De lezers moeten dan beoordelen of die column van dezelfde auteur is. Ik heb de resultaten nog niet, maar ik wil bepalen welke vormaspecten een specifieke stijl kenmerken.’
| |
30 juni: Oratie taalverzorging
Op vrijdagmiddag 30 juni zal Jan Renkema de aanstelling tot bijzonder hoogleraar Taalverzorging vanwege het Genootschap Onze Taal officieel aanvaarden met het uitspreken van zijn inaugurele rede. De titel daarvan is: ‘Tussen de regels’. De rede vindt plaats in de aula van de universiteit, Warandelaan 2 te Tilburg, en begint om 16.15 uur. (De universiteit bevindt zich op loopafstand van NS-station Tilburg West.)
Het bestuur nodigt alle leden van het genootschap en andere belangstellenden van harte uit bij de oratie aanwezig te zijn. Om zicht te hebben op het aantal belangstellenden, verzoekt het genootschap iedereen die de inaugurele rede wil bijwonen vriendelijk zich van tevoren even aan te melden via het secretariaat (telefoon 070-356 12 20 of e-mail: <onzetaal@onzetaal.nl>).
| |
Esthetiek
Ben je nou zelf, na twintig jaar Schrijfwijzer en tekstonderzoek, ook anders gaan schrijven?
‘Het belangrijkste is misschien dat ik nu meer oog heb voor de esthetische aspecten van taal. Vroeger moest voor mij een tekst vooral duidelijk zijn, en als de tekst ook nog mooi was, was dat meegenomen. Tegenwoordig vind ik beide even belangrijk. Dat komt ook, denk ik, doordat ik - met iemand anders - een vertaling van het Hooglied heb gemaakt, en dan ben je echt met de esthetiek van taal bezig.’
Je hebt ooit verklaard dat er een ‘zilveren’ en een ‘gouden’ norm voor taaladvisering is. Bij de ‘zilveren’ norm geef je de vraagsteller vooral ook inzicht in de regels en normen. Met de ‘gouden’ norm bedoel je kort gezegd de liefde voor je taal.
‘Als je niet van taal houdt, kun je er ook niet zinnig over adviseren. Met normen op zichzelf bezig zijn heeft iets bloedeloos, iets farizeïsch. Ik wilde met die gouden norm aangeven dat er meer is. Verwondering klinkt misschien “soft”. Noem het fascinatie. Je hoort weleens: taal is bedoeld als communicatiemiddel. Dat vind ik onzin. Taal is ook bedoeld om indruk te maken, om je imago te verstevigen of om een mooie klankenstroom voort te brengen. Die schoonheid van taal zit niet alleen in poëzie, maar kan ook doorklinken in een briljante bijsluiter.’
|
|