Vraag en antwoord
Taaladviesdienst
Er( )op( )uit( )gaan
? Ik worstel altijd met combinaties van er met voorzetsels. Waar moeten bijvoorbeeld de spaties staan in er + op + uit + gaan (‘een uitstapje maken’)?
! Onze voorkeur gaat uit naar de schrijfwijze eropuit gaan, maar ook voor erop uitgaan is wel iets te zeggen.
De hoofdregel voor dit soort combinaties (er + voorzetsel(s) + werkwoordsvorm) luidt: schrijf voorzetsels die geen onderdeel vormen van het werkwoord, aan er vast. Maar hoe weet je of een voorzetsel deel uitmaakt van een (samengesteld) werkwoord? Door zo'n werkwoord op te zoeken in een goed woordenboek; let er daarbij wel op dat het samengestelde werkwoord de betekenis moet hebben die in deze context bedoeld is.
Op in er( )op( )uit( )gaan hoort niet bij het werkwoord; opuitgaan bestaat niet. Op is daardoor vrij om zich aan er te koppelen. Uitgaan treffen we wel in de woordenboeken aan, maar niet (precies) in de hier bedoelde betekenis. Van Dale (1999) geeft bij uitgaan wel een omschrijving die dicht in de buurt komt: ‘zich op weg begeven, op pad gaan om het genoemde te doen, halen e.d.’; deze betekenis is van toepassing in bijvoorbeeld ‘Hij zegt dat hij op een bos bloemen uitgaat.’ Velen zullen er( )op( )uit( )gaan onder deze betekenis scharen, maar volgens ons ontbreekt hier het doelgerichte aspect van uitgaan: met er( )op( )uit( )gaan zeg je niet dat je doelbewust iets gaat halen of kopen. Daarom geven wij er de voorkeur aan om uit los van gaan te schrijven. Net als op kan uit dan met er verbonden worden: eropuit.
Onze voorkeur wordt bevestigd als we in zinnen met er( )op( )uit( )gaan een paar hulpwerkwoorden toevoegen. Bijvoorbeeld:
- | Je weet dat ik er vandaag opuit had willen gaan. |
- | Je weet dat ik er vandaag op had willen uitgaan. |
Uitgaande van het samengestelde werkwoord uitgaan zou de tweede zin goed moeten klinken. Maar de eerste zin, waarin uit van gaan gescheiden is, is toch duidelijk beter.
De schrijfwijze eropuit gaan leidt tot de volgende mogelijke zinnen:
- | Ik ga er in het weekend altijd opuit. |
- | Je weet dat ik er in het weekend altijd opuit ga. |
- | Je weet dat ik in het weekend eropuit ga. |