| |
| |
| |
| |
Congres Onze Taal: Engelse invloed
A.G.J. van der Aa - Amsterdam
Tijdens het Onze Taal-congres hield Liesbeth Koenen een lezing waarin ze uiteenzette dat het Nederlands krachtig genoeg is om buitenlandse invloeden te weerstaan. De tekst van deze lezing, afgedrukt in het februari/maartnummer, vertoonde trekjes van weer zo'n paternalistische preek van het (Onze) Taal-establishment voor het domme taalvoetvolk, dat zich zo onnodig druk maakt over taalverloedering. Want wie kan bezwaar maken tegen de vele nuttige Franse leenwoorden die ons in de cursieve passage ten voorbeeld worden gehouden, of tegen de vele nuttige ándere leenwoorden, inclusief Engelse? Niemand toch zeker?
Nee, maar waar velen wél bezwaar tegen maken, is het zonder enige noodzaak vervangen van volkomen bruikbare, lang bestaande Nederlandse woorden door Engelse. Ook in de jaren vijftig had Koenen ‘hinderlijk gevolgd’ kunnen worden (en dus niet ‘gestalkt’). Haar vrienden en familie zouden haar vermoedelijk ‘steun’ verlenen (geen ‘support’) en eventueel ‘lijfwachten’ (geen ‘bodyguards’) aanstellen, keurig in dag- en avond‘ploegen’ (in plaats van ‘shifts’). Misschien zou de politie zelfs een taakgroep opzetten (zeker geen ‘task force’), maar tot wegversperringen (in plaats van ‘roadblocks’) zou het waarschijnlijk niet komen, want die waren toen meer bedoeld voor ‘relschoppers’ (wat nou ‘hooligans’?). Maar vrijwel niemand zou last krijgen van de Engelse aanstellerij die nu zovelen bevangt.
Koenen maakt in haar lezing eerst een karikatuur van het standpunt dat ze vervolgens bestrijdt, en maakt ook een karikatuur van het doemdenken door ‘verontruste taalgebruikers’, die zich volgens haar kennelijk allemaal een eeuwig onomkeerbare invloed van vreemde woorden verbeelden. Maar wie oren en ogen heeft, constateert wel degelijk nú een overvloed aan overbodig onzin-Engels.
| |
Congres Onze Taal: taalpurisme en smaak
Bram de Voldere - Zaandam
Taalpurisme is passé. Dat lijkt de boodschap van het 22ste congres van Onze Taal, waaraan een groot deel van het februari/maartnummer is gewijd. In de artikelen waarin purisme aan de orde komt, blijft een belangrijk element onderbelicht: woordkeus wordt - ook - bepaald door smaak, en niet alleen door argumenten en overwegingen.
Ik geef toe dat ik soms weleens een woord of een uitdrukking uit een vreemde taal gebruik. Bovendien maak ik, als vrijwel iedereen, veel gebruik van onmisbare leenwoorden. Toch zijn er omstandigheden - ik kan niet goed aangeven waar en wanneer precies - waarin ik de voorkeur geef aan woorden die naar vorm of klank ‘puur Nederlands’ zijn of lijken, boven woorden waarin de buitenlandse herkomst duidelijk herkenbaar is. Dat is een kwestie van smaak, en smaak onttrekt zich gewoonlijk aan argumentatie pro of contra. Overigens hebben smaak en argumentatie met elkaar gemeen dat ze niet absoluut zijn, maar op z'n minst tijdgebonden.
| |
Onder de pet houden
J. Heemskerk en E.S. Huigens - Beverwijk
Ewoud Sanders gaat in het februari/maartnummer in op de uitdrukking onder de pet houden.
Deze zou het eerst gebruikt zijn in een gesprek tussen T. Polman, de dienstdoende chef luchtverkeersleiding en diens voorlichter G. Knook op 4 oktober 1992, na het ongeluk met het El Alvliegtuig in de Bijlmermeer. Verderop in het artikel wordt ook Leonhard Huizinga geciteerd, die deze uitdrukking zelfs al in 1977 gebruikte.
Het is goed mogelijk dat hier sprake is van een vertaling van een Engelse uitdrukking, want ‘to keep something under one's hat’ is al te vinden in onder andere The New Collins Concise English Dictionary uit 1988. Zou de heer Polman misschien het door El Al gebruikte ‘We beg you to keep it under your hat’ op bovengenoemde wijze vertaald hebben? Deze vraag dringt zich mede aan ons op doordat hij zegt: ‘El Al bidt ons uiteraard natuurlijk om dat onder de pet te houden.’ Het gebruik van het woordje bidt komt ons in dit verband als enigszins on-Nederlands voor.
| |
Onder de pet houden [2]
Arthur Kooyman - Utrecht
Het artikel van Ewoud Sanders in het februari/maartnummer beschrijft de vroegste vermeldingen van de uitdrukking onder de pet houden, maar vermeldt niets over de oorsprong ervan. Vermoedelijk gaat het om een vertaling uit het Engels. Oxford Learner's Dictionary of English Idioms geeft bij keep something under your hat: ‘(informal) Keep something secret: I am going to apply for another job, but keep it under your hat for a while, will you?’
De parallellie tussen de Engelse uitdrukking en de Nederlandse versie is te groot om toevallig te zijn. Fraai is dat de Engelse hat door het Nederlandse rijmwoord pet wordt vervangen. Een voorbeeld van creatieve, rijmende ontlening.
| |
Onder de pet houden [3]
P. Storm - Nunspeet
De reden voor de aandacht die sedert de parlementaire enquête besteed wordt aan de zogenaamd nieuwe uitdrukking iets onder de pet houden (zie ook het februari/maartnummer van Onze Taal) is mij niet duidelijk. Als oud-beroepsmilitair herinner ik mij deze zegswijze al uit de jaren zestig. Wanneer een commandant met ondercommandanten vergaderde en er zaken aan de orde kwamen die als confidentieel of geheim waren geclassificeerd, of wanneer er gevoelige of persoonsgebonden informatie werd ver- | |
| |
strekt, zei zo'n baas vaak en passant: ‘Maar dit moet onder de pet blijven, mannen.’ Wellicht is de uitdrukking dus afkomstig uit het militaire leven, waar de officieren immers (letterlijk) een pet droegen (en dragen).
| |
Hertalingen
J. Verbeek - Leeuwarden
Nicoline van der Sijs schrijft in het artikel ‘Ouders waren vroeger vrienden’ (Onze Taal, februari/maart) dat oude taalkundige teksten bij heruitgave hertaald moeten worden, omdat ze anders voor de hedendaagse lezer onbegrijpelijk zijn. Met de strekking van het artikel ben ik het eens, maar Van der Sijs' mening dat het volstaat om alleen de hertaling aan te bieden, deel ik niet. Een hertaling alleen is me te schraal: het is de interpretatie van een bepaalde persoon op een bepaald tijdstip - maar daarmee kan men zich wel beter in de oorspronkelijke tekst verdiepen. Ik zou daarom willen pleiten voor het naast elkaar afdrukken van de oorspronkelijke tekst en de hertaling.
| |
Serven of Serviërs?
F.C. Bakkenes - Roquebrune Cap Martin, Frankrijk
In de rubriek ‘Vraag en antwoord’ in het januarinummer gaat de Taaladviesdienst in op de vraag welke benaming het beste is: Serven of Serviërs? Het antwoord (‘Serviërs is gebruikelijker’) lijkt me geen recht te doen aan de vorm Serf/Serven. Bij een oppervlakkige beschouwing zou je kunnen denken dat dit woord overgenomen is uit het Engels, wat nog versterkt wordt door de vermelding dat het pas sinds 1992 in Van Dale genoemd wordt. Taalpuristen zouden het om die reden misschien uit hun vocabulaire schrappen. Ten onrechte, want een kleine steekproef leert mij dat Serven reeds vóór 1950 in Nederlandse werken gebruikt wordt ter aanduiding van een volksgroep behorende tot de Slaven. Misschien heeft Serf nog wel oudere rechten dan het volgens mij meer aan nationaliteit gebonden Serviër.
| |
Gronings ja
Nelleke Buzeman - Winschoten
Bauk Zondag schrijft in de februari/maartaflevering van de rubriek ‘Reacties’ over het Groninger ‘smeermiddelwoord’ ja. Als Groningse en Groningssprekende heb ik al vaak gezien hoe verbazing en verwarring zich van niet-noorderlingen meester maken bij hun eerste ervaringen met het woordje ja, omdat ze in het begin niet in de gaten hebben dat het Nederlandse ja in het Gronings joa is, en dat het Groningse ja dus iets anders betekent. In het Gronings kun je ‘joa ja’ zeggen, iets wat moeilijk te vertalen is omdat ja eigenlijk een versterking is van joa. Groningers kunnen zich met een paar woorden heel kernachtig uitdrukken, zoals ook blijkt uit het voorbeeld van Bauk Zondag: ‘Ik zeg ja néé ja.’ Je zou het kunnen vertalen met ‘Ik zeg toch nee, dat hoor je toch?’ Wie het toch nog moeilijk blijft vinden, moet maar aan het Duits denken, waarin ja op dezelfde manier wordt gebruikt.
| |
Clichés: voorzeggen en nazeggen
Robert van Atten - Rotterdam
In de februari/maartaflevering van de rubriek ‘Reacties’ stelde A.
Blaak dat het gebruik van clichés niet per se hoeft bij te dragen aan taalverloedering, maar een middel kan zijn om snel iets duidelijk te maken. In aanvulling daarop zou ik willen stellen dat zoiets ook geldt voor andere gevallen waarin je taal overneemt die je om je heen hoort. Ter illustratie twee voorbeelden uit eigen ervaring.
Tijdens een vergadering waar vijftien schooldirecteuren uit het speciaal onderwijs aanwezig waren, zei iemand: ‘We moeten oppassen dat we niet voor de muziek uit lopen.’ In diezelfde vergadering tekende ik die uitdrukking nog tweemaal op (uit verschillende monden). Drie dagen later interviewde ik een van de directeuren die de vergadering hadden bijgewoond, en op een van mijn vragen antwoordde hij: ‘We moeten oppassen dat we niet voor de muziek uit lopen.’
Een paar dagen later zat ik in de trein van Haarlem naar Rotterdam. Helaas was er een draadbreuk, en daarom reed de trein ‘achterstevoren’ terug naar Haarlem. Men begon te bellen. Mobieltje één: ‘Ja, met mij, je gelooft het niet, maar ik sta in the middle of nowhere en...’ Mobieltje twee: ‘Ik kom wat later, ja, ik ben nu in the middle of nowhere en...’
Mobieltje drie: ‘Dit is me nog nooit overkomen. We zitten in the middle of nowhere en...’
Net als bij het gebruik van clichés geldt hier: je hoeft helemaal niet na te denken over hoe je iets gaat zeggen; dat heeft iemand anders al voor je gedaan.
| |
Tweetalig vwo [1]: taalverdringing
Arno Schrauwers - Amsterdam
Het lijkt erop dat de redactie van Onze Taal er een vilein genoegen in schept om zo veel mogelijk de zieltjes te schuren van mensen die compassie met hun taal hebben - en dan het liefst met zo grof mogelijk schuurpapier. Dat is de enig mogelijke conclusie na lezing van het verhaal van Marc van Oostendorp over tweetalig middelbaar onderwijs, in het januarinummer. In dit artikel wordt gemeld dat het Nederlands er niet slechter van lijkt te worden. Maar hoe je het ook wendt of keert, de opkomst van tweetalig middelbaar onderwijs is een vorm van taalverdringing. Die taalverdringing vindt ook op andere fronten plaats: we hoeven maar te denken aan het besluit van de Wageningen Universiteit (zoals die tegenwoordig heet) om de laatste twee jaren van de studie uitsluitend in het Engels les te geven. En ook het Hoogovens-schaaktoernooi schijnt, na de fusie tussen Hoogovens en British Steel, een Engels bad te hebben gekregen.
Los hiervan wil ik bij de opmerkingen van mijnheer Engering (nota bene een leraar Nederlands!) van de scholengemeenschap Berlage Esprit enige kanttekeningen plaatsen. Ik heb met hem gesproken. Berlage is met tweetalig onderwijs begonnen om de toenemende ‘verzwarting’ een halt toe te roepen en daarmee een dreigende sluiting te voorko- | |
| |
men, vertelde Engering. Dit toch, laten we het vriendelijk zeggen, tamelijk bedrijfseconomische argument is ook bij andere scholen (onder meer de Wolfert van Borselen-scholengemeenschap in Rotterdam) gebruikt om een tweetalige ‘stroom’ op te zetten. Dat een en ander ten koste van het Nederlands gaat, wordt op de koop toe genomen, want ook mijnheer Engering dacht, desgevraagd, dat tweetalig onderwijs niet bevorderlijk is voor (de positie van) het Nederlands.
Tweetalig onderwijs zou de Europese gedachte bevorderen, is een veelgehoord argument (dat in het verhaal van Van Oostendorp overigens ontbreekt), en de EU betaalt een niet onaanzienlijk deel van de extra kosten ervan. Desondanks wordt er in Engeland nog steeds niet in het Nederlands lesgegeven. Voormalig staatssecretaris Nuis beweerde zo'n twee jaar terug dat er met het tweetalige onderwijs een proef werd genomen, maar wanneer vindt dan de evaluatie van deze proef plaats? Of heeft de staatssecretaris destijds gejokt? Misschien heeft het tweetalig onderwijs helemaal niet zo veel met die mooie Europese gedachte te maken, en is het alleen een uiting van een door economische overwegingen geïnspireerd opportunisme. In dat geval zijn de genoemde voorbeelden slechts de eerste verschijnselen van de kolonialisering van het Nederlandse-taalgebied. De meeste Nederlanders zien het gebeuren, ergeren zich misschien, maar houden het voor onvermijdelijk. Maar dan moeten ze straks niet klagen dat ze het nooit hebben zien aankomen.
| |
Naschrift
Herman Engering - Woerden
Het artikel van Marc van Oostendorp geeft een aardig beeld van het tweetalig vwo in Nederland en van de beweegredenen voor scholen om deze onderwijsvorm aan te bieden. Ik heb daar weinig aan toe te voegen. Graag voorzie ik echter twee van de beweringen van Arno Schrauwers van hun context.
Voordat de scholengemeenschap Berlage Esprit begon met een afdeling tweetalig vwo (tvwo) vroeg Schrauwers mij of ik het met hem eens was dat tweetalig onderwijs niet bevorderlijk is voor (de positie van) het Nederlands. Ik legde hem toen uit dat tvwo-leerlingen inderdaad minder met het Nederlands in aanraking komen dan andere vwo-leerlingen, doordat de helft van de lessen in een andere taal dan het Nederlands gegeven wordt. Omdat wij het effect daarvan toen niet konden voorspellen, hadden wij echter op voorhand al extra Nederlands in de lessentabel voor het tvwo gezet. Inmiddels heeft onderzoek aan de Universiteit Utrecht uitgewezen dat tvwo-leerlingen het bij Nederlands in ieder geval niet slechter doen dan leeftijdgenoten in eentalige vwo-afdelingen, en soms zelfs aanmerkelijk beter. Na bijna twee jaar tvwo hebben wij op onze school dezelfde ervaring.
Wat betreft de motieven van Berlage Esprit om een tvwo-richting op te zetten: de schoolbevolking moet een afspiegeling zijn van de maatschappij. Het doorslaan van de balans in de aantallen autochtone en allochtone leerlingen naar welke kant dan ook, kan negatieve effecten hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Naast de inmiddels bekende onderwijskundige overwegingen heeft bij Berlage Esprit inderdaad de overweging meegespeeld dat de school met een tvwo-afdeling haar aantrekkelijkheid voor potentiële leerlingen kan verhogen. Ik heb Schrauwers toentertijd uitgelegd dat er bovendien een sociaal-economisch aspect is: alleen een bloeiende en voor ouders en leerlingen aantrekkelijke school is een garantie voor continuïteit en daardoor voor de werkgelegenheid van de personeelsleden. Het is dan ook de verantwoordelijkheid en de plicht van een schoolleiding om uiterst alert te zijn op onderwijskundige en maatschappelijke ontwikkelingen. Dit ‘bedrijfseconomische’ motief lijkt mij alleszins oorbaar, en is zeker oprecht. Het is nog maar de vraag of dat ook geldt voor de motieven achter Schrauwers' aversie tegen tweetalig onderwijs. Gezien zijn Engelstalige wetenschappelijke publicaties (die voor een deel zelfs op internet gepubliceerd zijn) mag je ervan uitgaan dat ook hij het belang van (een goede beheersing van) de Engelse taal inziet.
| |
Tweetalig vwo [2]: geen dubbele handicap
Jan Roukens - Brussel
In het januarinummer van Onze Taal schrijft Marc van Oostendorp over het tweetalig vwo in Nederland. Het tweetalige programma, dat onder andere in Amsterdam (Berlage Esprit) wordt aangeboden, lijkt op dat van de Europese scholen in Brussel en elders in België. Dit Europese systeem is uitgedacht door naoorlogse idealisten die van de leerlingen Europese burgers wilden maken door hun ‘wereldkennis’ te ‘denationaliseren’. De leerlingen kiezen daartoe een vreemde taal (Frans, Duits of Engels) voor de vakken geschiedenis en aardrijkskunde. De lessen in die vakken worden dan in de gekozen taal gegeven door een leraar uit het desbetreffende taalgebied. De overige vakken worden in de eigen taal gevolgd. Is die vreemde taal bijvoorbeeld het Engels, dan is het voor die leerlingen niet meer mogelijk in de eigen taal om te gaan met de geschiedenis en de aarde, en denken en spreken ze nog jaren in termen van ‘history’ en ‘geography’. Hun geschiedkundig en aardrijkskundig taalgebruik is wellicht een studie waard.
Om leerlingen in Nederland en Vlaanderen de mogelijkheid te bieden zich in andere moderne talen uit te drukken, zijn lessen Engels, Duits en Frans in het schoolaanbod opgenomen. Als die taallessen niet voldoen, moet dat probleem dan worden opgelost door andere vakken in een vreemde taal aan te bieden? Er zijn, uitgaande van het taalonderwijs zelf, toch ook andere mogelijkheden om leerlingen een taalbad te geven?
Nederlanders en Vlamingen zitten in de Europese topgroep wat meertaligheid betreft. Dat geeft meerwaarde, vooral als meertaligheid zich niet beperkt tot tweetaligheid. Nog betere beheersing van vreemde talen blijft een voortdurende opdracht. Uitvoering daarvan moet echter niet ten koste gaan van zaken zoals de beheersing van de eigen taal. Liever goed in één taal en een handicap in de andere, dan gehandicapt in beide.
|
|