Nadruk
Daar komt nog bij dat we tempoverschillen niet alleen gebruiken om de grenzen van woordgroepen af te bakenen, maar ook om nadruk te geven: rododendron is langer in de zin ‘Ik wil rododéndronplanten, geen yúccaplanten’ dan in de zin ‘Ik wil rododendronplánten, geen rododendrontákken.’ De subtiele duurverschillen die nodig zijn om dit verschil uit te drukken, bleken Cambiers proefpersonen gemakkelijk te kunnen produceren. Ook hebben mensen geen enkele moeite dit soort verschillen te horen.
De woorden die aan het eind van de zin staan én klemtoon hebben, duren het langst. Nooit wordt rododendron langzamer uitgesproken dan in de zin ‘Ik wil geen yucca, maar een rododendron!’ Wel is de totale verlenging van het woord rododendron minder groot dan de simpele optelsom van verlenging voor het eind van de zin en verlenging voor extra nadruk. Kennelijk is er een soort maximale extra verlenging die we aan een woord kunnen geven.
Fonetisch onderzoek zoals dat van Cambier helpt niet alleen te begrijpen hoe menselijke communicatie werkt. Het kan ook helpen computers te bouwen die op een natuurlijke manier kunnen spreken. Nu spreken veel computers nogal monotoon omdat ze niet weten waar ze precies moeten vertragen of versnellen. Het onderzoek kan bovendien ook helpen computers te maken die menselijke taal beter verstaan. Ook die computers worstelen met de dubbelzinnigheid van de zin ‘De jongens begluurden het meisje met de verrekijker.’ Elke aanwijzing over de werkelijke betekenis kan daarbij helpen. Pas als computers net zulke nauwkeurige luisteraars worden als wij, begrijpen ze misschien wat wij bedoelen.
Tina Cambier-Langeveld: Temporal Marking of Accents and Boundaries. HAG, Den Haag. ISBN 90 5569 115 1