| |
| |
| |
‘In een naam zit een heleboel informatie gebundeld’
Naamkundige prof. dr. Rob Rentenaar neemt afscheid van het Meertens Instituut
Jan Erik Grezel
Op 29 februari zegt Rob Rentenaar het Meertens Instituut vaarwel. Bijna veertig jaar was Rentenaar dé man van de naamkunde in Nederland. Hij vertoont geen spoor van weemoedigheid bij het verlaten van ‘Het Bureau’.
Ze zijn op de vingers van één hand te tellen: de naamkundigen in Nederland. Rob Rentenaar (1938) is onder hen de bekendste. Hij is bijzonder hoogleraar Naamkunde aan de Universiteit van Amsterdam. ‘De leerstoel met de kortste formulering’, lacht hij. In het dagelijks leven werkt hij al sinds 1961 als naamkundige op het Meertens Instituut. Eind februari verlaat hij dat instituut, dat hem dan eert met een bescheiden symposium. Wat houdt naamkunde nou precies in?
Rentenaar: ‘Het is de studie van eigennamen. In de praktijk zijn dat vooral persoonsnamen en plaatsnamen. Maar je kunt ook denken aan namen van dieren, schepen, huizen, cafés, boerderijen. Namen zijn een belangrijk deel van onze cultuur. Zonder namen kunnen we niet functioneren.’
Voor de buitenstaander lijkt het vak vaak niet meer dan een verzameling leuke weetjes: Couperus is de verlatinisering van kuiper en Amsterdam is ‘een dam in de Amstel’. ‘Nou, dat laatste is alvast fout. Voor Schiedam geldt wel: een dam in de Schie. Maar bij nadere analyse is Amsterdam ontstaan uit de Amstelarendam, een dam die door de Amstelaren is gebouwd. Dat is een interessante verfijning. De bewoners van de streek rond de Amstel hebben die dam blijkbaar aangelegd of bekostigd.’
En Amstel, waar komt dat dan vandaan?
‘Dat is een waternaam, en de herkomst daarvan is moeilijk te achterhalen. Rivieren stromen al eeuwen en daardoor zijn de namen ervan vaak oeroud. Hoe ouder de naam, hoe moeilijker de oorsprong vast te stellen is.’
| |
Heem-namen
‘Naamkunde geeft de mogelijkheid culturele ontwikkelingen uit heden en verleden te beschouwen. In een naam zit een heleboel informatie gebundeld. Dat geldt zeker voor toponiemen, de vakterm voor plaatsnamen. Met de juiste taalkundige kennis moet je de elementen waaruit de naam is opgebouwd, reconstrueren. Dan kom je veel te weten over de mensen, hun taal en hun samenleving ten tijde van de naamgeving. Naamkunde is voor mij dan ook een historisch-taalkundige discipline. Neem bijvoorbeeld Doetinchem, Winsum, Gorkum, Sassenheim en Haarlem. Die zijn samengesteld met het woord heem, dat “nederzetting” betekent. Door vergelijkend onderzoek met plaatsnamen die er net zo uitzien, hebben we uitgevonden dat dit een zeer productieve naamsvorming is geweest in heel West-Europa tussen ruwweg 500 en 900 van onze jaartelling. Met die kennis kunnen we ook meer te weten komen over Hilversum. Dat wordt pas voor het eerst genoemd in een oorkonde uit 1306. Doordat het een samenstelling is van het woord heem en een persoonsnaam Hilver, weten we dat er op die plaats al voor het jaar 900 bewoning geweest moet zijn, hoewel er geen schriftelijke bronnen zijn.’
Hoe weet u zeker dat Hilversum niet naar analogie van oude plaatsnamen gevormd is?
‘Dat kunnen we wegredeneren. In de late Middeleeuwen komt die naamsvorming nergens voor. In die tijd kregen de plaatsnamen achtervoegsels als -dijk en -dam; ze werden dus, om in civiel-technische termen te spreken, aangeduid met kunstwerken. Door goede analyse van de plaatsnamen kun je als het ware over eeuwen heen springen tot in een ver verleden.’
| |
America
Rentenaar heeft zijn populair-wetenschappelijke artikelen gebundeld in Groeten van elders. In zijn wetenschappelijke werk heeft hij zich vooral de vraag gesteld wat de belangrijkste overwegingen geweest zijn bij plaatsnaamgeving. Zijn proefschrift uit 1984 is een omvangrijke studie naar vernoemingen binnen de Nederlandse toponymie. Wat doet America in Limburg en Egypte in Finsterwolde?
‘In de jaren veertig van de negentiende eeuw begon de emigratie naar Amerika. Dat greep de mensen sterk aan, het leefde in hun bewustzijn, en dus vond de landverhuizing ook haar weerklank in de toponiemen. Vanaf het midden van de negentiende eeuw krijgen stukken land, buurten, gehuchten en wijken de naam America, juist in die gebieden waar de meeste emigranten hadden gewoond. Men duidde er iets mee aan wat ver weg gelegen was, of het gaf uitdrukking aan de hoop op een betere toekomst. In
| |
| |
totaal vinden we America meer dan negentig keer terug in Nederland.’
Rob Rentenaar: ‘Veel familienamen zijn overgeleverd zonder dat men de oude aanduiding herkent, zoals De Sutter. Dat is een schoenmaker.’
Foto: Frank Fahrner
Niet zelden hebben vernoemingen een negatieve klank. Ten tijde van de Krim-oorlog kregen plaatsen die ongunstig bekendstonden, spotnamen als De Krim of Sebastopol.
‘Het waren buurtschappen waar vechtersbazen woonden. Andere namen die we aan oorlogen te danken hebben, zijn Lombok, Korea, Quatre Bras, Waterloo en Transvaal. In Sodom woonden godloochenaars. Egypte kent meer dan dertig vernoemingen in Nederland. Het is moeilijk de motieven voor al deze vernoemingen te achterhalen. Egypte speelt immers al een rol in de oudheid, in de bijbel, in de Middeleeuwen tijdens de kruistochten, maar ook in de Franse tijd.’
| |
Sociologische benadering
‘Overigens hebben de Nederlanders omgekeerd ook voor namen in het buitenland gezorgd. Skagerrak en Kattegat zijn er bekende voorbeelden van. Rak is een typisch Nederlands woord dat een recht stuk water aanduidt. Je vindt het nog in onder meer Damrak. Op de naamgeving van plaatsen en streken langs de kust (de “litorale toponymie”) hebben de Nederlandse zeelui en kaartenmakers sterk hun stempel gedrukt.
Denk maar aan Bergen in Noorwegen.’
De indruk bestaat dat naamkunde vooral een Noord-Europese wetenschap is.
‘Dat is beslist niet waar. Het vak wordt over de hele wereld bedreven. Ik heb collega's in Japan, Zuid-Afrika, Amerika, in de Slavische en de Romaanse landen. De aanpak verschilt wel. Hier stellen we vooral historisch-etymologische vragen, dus over hoe de namen in de loop van de geschiedenis gevormd zijn. In een jong land als Amerika heeft dat niet veel zin, daar is de benadering meer sociologisch. Een voorbeeld: je hebt de zogenoemde Bible Belt. Dat is een gordel van bijbelse plaatsnamen waarin je vrijwel het hele Oude en Nieuwe Testament terugvindt. Het zegt iets over de mensen die die nederzettingen gesticht hebben. In Nederland heb je zoiets niet, omdat ons land al veel langer bewoond is.’
Welke bronnen gebruikt u? Ik neem aan dat een index van een atlas niet volstaat.
‘Het hangt er helemaal van af wat je onderzoekt en wat je vraagstelling is. We hebben pas vanaf het eind van de Middeleeuwen kaarten, dat zijn meestal zeekaarten. Ik ben vooral aangewezen geweest op oude oorkonden over grondbezit, juridische teksten en rekeningen van openbare instellingen. Maar als je tegenwoordig de namen van studentenhuizen onderzoekt, kun je een telefoonboek pakken. Onderzoek je scheepsnamen, dan ga je niet langs alle havens, maar naar het scheepvaartmuseum. Dat heeft een geweldig bestand.’
| |
Een plaatsnaamkundige ronde door Nederland
Rob Rentenaar weet over vrijwel alle topografische namen in Nederland wel iets te zeggen. Maar de herkomst van de namen is niet altijd duidelijk. Een kleine ronde door Nederland.
Haarlem: ‘Dat is samengesteld uit harula en heem. Harula is een verkleinwoord van haar, wat “zandige hoogte” betekent. In het oosten kennen we dat nog, in het westen niet meer. En een heem is een nederzetting.’
Pijnacker: ‘O, dat is een moeilijke. Het gebied waar Pijnacker ligt, is pas rond 1100 ontgonnen. De namen daar kunnen we daardoor vrij makkelijk analyseren, maar dat geldt niet voor Pijnacker. Uiteraard zit er het woord akker in, maar wat moeten we met dat pijn? Een pijnboom? Je moet hierbij niet alleen het woord analyseren, maar ook de naam in z'n geheel beschouwen: een akker die pijn doet, dat gaat niet. Een gerichtsplaats? Nee, want er is geen enkele andere gerichtsplaatsnaam op dezelfde wijze gevormd. We weten het gewoon niet.’
Hendrik-Ido-Ambacht: ‘Een ambacht was een rechtsgebied, dit lag in de Zwijndrechtse waard. Daar is in de veertiende eeuw een meneer Hendrik Idenzoon de baas geweest. Het grappige is dat we kunnen nagaan wie dat precies geweest is.’
Boxtel: ‘Het eerste lid is ofwel afkomstig van bok ofwel van beuk.’
De Veluwe: ‘De vorm wijst op een zeer oude oorsprong. Het is een aanduiding van een klein stuk land. De naam is verwant met vaal “grijs”. Maar er zitten taalkundig nogal wat haken en ogen aan.’
Zwolle: ‘Dat betekent een hoogte aan de rand van een rivier, we herkennen er zwellen in.’
Winschoten: ‘Een schot is een úítstekend stuk grond in water. Dat win is niet helemaal duidelijk. Maar Van Berkel en Samplonius geven een heel andere uitleg. Zij denken aan kot, dat is een kleine woning, van een persoon die Windo heette.’
Texel: ‘Zeer waarschijnlijk betekent dat zoiets als het “links gelegen” eiland, en Terschelling is dan het “rechts gelegen” eiland. Dat is ten opzichte van de Vlie, wat een belangrijke vaargeul was.’
| |
‘Ontsteging’
‘Voor straatnamen heb je de straatnamenatlas, maar daarmee kom je er niet. Veel straatnamen zijn in de loop van de geschiedenis veranderd. Bijvoorbeeld bijna alle stegen. Er is al een eeuw een duidelijke “ontsteging” aan de gang. Steeg heeft altijd een negatieve klank gehad. We kennen uit de literatuur vele voorbeelden waarbij de bewoners om naamsverandering van hun steeg vragen. Dus bij straatnamen moet je te rade gaan bij de lokale literatuur.’
Welk type toponiemen moet nog nader onderzocht worden?
‘Veldnamen. Dat is nog niet systematisch gedaan. En in getal gemeten is dat nota bene de grootste hoeveelheid naamdragers. Het worden er steeds minder, maar Nederland heeft zo'n twee miljoen veldnamen gehad. Vóór de invoering van het kadaster rond 1830 had ieder perceel z'n eigen naam. Dat was de enige manier waarop je ze kon onderscheiden. Overigens ging de naamgeving heel rationeel. Reuvekamp bijvoorbeeld, daar werden rapen geteeld. De ruilverkaveling in deze eeuw is de grote klap geweest voor de veldnamen. Maar het onderzoek naar veldnamen is een race tegen de tijd. De mensen die nog precies
| |
| |
weten hoe de percelen vóór de ruilverkaveling heetten, sterven uit. Je moet ze in hun eigen omgeving spreken. Als ze eenmaal in een bejaardentehuis zitten, hebben ze het niet meer in hun geheugen.’
| |
Familienamen
U geeft ook college in naamkunde. Welke studenten komen daarop af en wat behandelt u?
‘Ik heb studenten uit allerlei studierichtingen: talenstudenten, mediëvisten, maar ook historisch geografen. Ze moeten leren hoe ze naamkundige problemen oplossen als ze later in de praktijk een naam tegenkomen die ze niet direct kunnen duiden. Vandaag heb ik bijvoorbeeld een Latijnse oorkonde uit 1238 behandeld. De meesten hebben geen Latijn meer gehad, dus ik vertaal het zin voor zin. De plaatsnamen heb ik aangestreept. Dan laat ik ze die herleiden. We maken gebruik van het nuttige naslagwerk van Van Berkel en Samplonius, Nederlandse plaatsnamen. Daar leren ze mee omgaan.’
‘Bij werkstukken laat ik ze bijvoorbeeld familienamen onderzoeken. Veel familienamen zijn overgeleverd zonder dat men de oude aanduiding herkent, zoals De Sutter. Dat is een schoenmaker. Of mijn eigen naam: Rentenaar. Dat is iemand die “rente” moest betalen. Vroeger was dat een soort huur of pacht. We kennen de naam Bal. Uit genealogisch onderzoek blijkt dat dat “bolmakers” waren, een soort houtsnijwerkers. En Faber is gewoon het Latijnse woord voor “smid”.’
| |
Naamgevingspatroon
‘Dat verlatiniseren was in theologische kringen in gebruik. Men ging de naam verfijnen, ik noem het “humaniseren”, als men ging studeren. Dat kon door directe vertaling of door -ius achter de naam te plakken, zoals in Winsemius en Hillenius. Waar komt dit verschijnsel voor? Vooral in het noorden van de Nederlanden, in Noord-Duitsland, tot in Scandinavië. Hoe komt dat? Dat was protestants gebied. De katholieke geestelijken humaniseerden hun naam ook, maar die mannen kregen geen kinderen en de protestantse geestelijken wel! Zo zie je een prachtig naamgevingspatroon bij een bepaalde beroepsgroep.’
Is er binnen de naamkunde ook een ontwikkeling? Verschuift de aandacht?
‘Ja, het zwaartepunt komt nu te liggen op de persoonsnaamkunde, op familienamen, maar vooral op voornamen. Eeuwenlang hebben we het met hetzelfde pakket aan voornamen gedaan; men vernoemde naar de grootouders. In de twintigste eeuw is er veel meer variatie gekomen. Sinds de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek mag ook bijna alles. Er komen steeds meer nieuwe namen, vooral ook buitenlandse.
“Anoeska is voor je het weet alweer verdrongen door Jasmin. Soms zie je opeens een terugval, dan verschijnen David en Elizabet weer opvallend veel in de geboorteadvertenties.”
Daar horen dan meer sociologische vragen bij als: welke sociale groepen kiezen welke voornamen? Maar ook: wie zetten de veranderingen in gang? Tegenwoordig is er niet alleen meer variatie, de verschillende namen wisselen elkaar ook steeds sneller af. Anoeska is voor je het weet alweer verdrongen door Jasmin. Soms zie je opeens een terugval, dan verschijnen David en Elizabet weer opvallend veel in de geboorteadvertenties.’
En de dubbele voornamen waar sommige kinderen mee gezegend worden?
‘Daar is de hoogste adel in de zestiende eeuw mee begonnen. Het is enigszins afgezakt cultuurgoed. Het gebruik drong steeds meer bij het gewone volk binnen. Toch horen bepaalde dubbele namen als Floris Jan nog steeds bij het meer welgestelde deel van de bevolking.’
| |
Rentenaar over Het bureau
Sinds de rage rond Het Bureau van J.J. Voskuil is het Meertens Instituut het bekendste kantoor van Nederland. In maart verschijnt alweer deel zes van deze kolossale romancyclus. Voskuil, zelf decennialang werkzaam als volkskundige op het instituut dat voor Het Bureau model stond, geeft een genadeloze karikatuur van het kantoorleven. Hoe kijkt Rentenaar (in de boeken Koos Rentjes geheten) tegen de portrettering van Voskuil aan? En tegen de ridiculisering van het wetenschappelijk werk?
‘Het is een vermakelijk boek, maar het heeft niets met de werkelijkheid te maken. Het is Voskuils werkelijkheid. Ik had overigens een nulrelatie met hem. Iedereen had z'n eigen winkel, je sprak elkaar nauwelijks. Ik heb Voskuil pas uit z'n boeken leren kennen. Hij schrijft goed, al wordt daar ook verschillend over gedacht. Iedereen herkent er iets van zichzelf in en dat maakt het ook tot literatuur. We hebben allemaal wel een beetje last van rancune bijvoorbeeld. Wat ik echter onaangenaam vind, is al dat geweld. Hij wil iedereen wel doodslaan. Dat hij mij wil vermoorden, daar kan ik nog inkomen. Maar we hebben hier een keurige, rustige historicus gehad - en die wil hij ook al vermoorden. Dat vind ik onsmakelijk.’
‘Dat hij onze wetenschap belachelijk maakt, doet mij niets. Kijk, je kunt zeggen: alles wat niet direct leidt tot oliewinning is overbodig. Maar een samenleving is meer dan alleen maar olie uit de grond halen. Wat wij hier op het instituut doen, vind ik volstrekt respectabel.’
| |
Beleidswijziging
Voor plaatsnaamkunde, uw eigen specialisme, is er na uw vertrek niet veel ruimte meer?
‘Nee, helaas niet. Het heeft te maken met veranderingen binnen het Meertens Instituut. Dat kwam enkele jaren geleden in een crisis terecht. Van oudsher was het het instituut voor “Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde”. Men deed historisch én contemporain onderzoek en dat is binnen één instituut moeilijk te combineren omdat de vraagstelling en aanpak per deelgebied verschillend zijn. Bovendien wordt een deel van die wetenschappen ook elders in Nederland aan universiteiten bedreven. De vraag was of het instituut niet opgeheven moest worden, waarbij de vakken dan herverkaveld zouden worden. Een commissie heeft vastgesteld dat “het Meertens” kan overleven, maar in een beperktere omvang. Het onderzoek rust nu op twee pijlers: etnologie en variatielinguïstiek, of hoe het ook moge heten.’
‘De toponymie wordt als gevolg van de beleidswijziging van het instituut in de ijskast gezet. Men gaat zich richten op het contemporaine onderzoek, het hedendaagse, en daarbij vooral op de voornamen. Maar ach, ik ben ervan overtuigd dat men op een goede dag weer de geschiedkundige kant zal kiezen. Ik heb de slinger der historie al meer heen en weer zien gaan.’
|
|