| |
| |
| |
Nedermix
Het Nederlands in contact met andere talen
René Appel - hoogleraar Nederlands als tweede taal, Universiteit van Amsterdam
Hoe gastvrij is het Nederlands? Die vraag veronderstelt dat onze taal gastheer is voor andere talen. Maar soms is het Nederlands ook ‘partner’: als het Nederlands in contact komt met andere talen en er mengvormen ontstaan. René Appel gaat in op vier van zulke ‘mengtalen’: het Negerhollands, het Petjoh in Nederlands-Indië, het ‘Nederturks’, en de ‘straattaal’ van jongeren, een smeltkroes van de vele talen die in multicultureel Nederland worden gesproken.
‘Op een dah ik ontmoet Si Bentiet bij 't sluis van Goenoeng Sari haat nog slapen in 't malse gras onder vlambo-yang bij 't waterkan. Hoe kèèn! De chele menscheit hij werk als koeda singkong en deze hij luier maar raak.’
Is dit nog Nederlands? Iedereen zal een groot aantal Nederlandse woorden herkennen, zoals ontmoet, sluis en slapen. Tegelijk is het duidelijk dat de regels van de Nederlandse grammatica met voeten worden getreden. Het begint al in de eerste zin. In plaats van ‘Op een dag ontmoet ik...’ staat er ‘Op een dah ik ontmoet...’ De structuur van de zin lijkt op het soort zinnen dat veel voorkomt in het taalgebruik van mensen voor wie het Nederlands een tweede taal is en die moeite hebben met de omkering van onderwerp en persoonsvorm na een vooropgeplaatste bepaling, zoals hier ‘Op een dag’.
| |
Intiem contact
Dit korte fragment is afkomstig uit een boekje van de schrijver Tjalie Robinson, Ik en Bentiet. Daarin staan 47 korte verhaaltjes, geschreven in het Petjoh, een soort mengtaal van het Nederlands en het Maleis van Batavia.
Bij de vraag of het Nederlands wel een gastvrije taal is, wordt meestal uitgegaan van de eentalige taalgemeenschap waarin het Nederlands dé omgangstaal is. Maar er zijn veel meertalige situaties, waarin het Nederlands één van de gebruikte talen is. Ik kijk daarom naar taalgebruik waarin het Nederlands geen gastheer meer is, maar in feite ‘partner’. Het gaat dus om het Nederlands in contact met andere talen, in intiem contact zou je kunnen zeggen. Aan de orde zijn dan vormen van taalgebruik die ik ‘Nedermix’ noem: het Nederlands gemengd met andere talen. Om te laten zien wat er in zo'n situatie van taalcontact kan gebeuren, laat ik kort vier soorten Nedermix de revue passeren, in volgorde van ontstaan. Eerst komt het Negerhollands aan bod, dan het Petjoh, vervolgens Turks-Nederlandse codewisseling en ten slotte de meertalige ‘straattaal’ van jongeren in de grote steden van Nederland.
| |
Negerhollands
‘Mi bin heel bli over de gnade van de Hyland, De Heer Graav de ha gi mi de Hand een maal hieso, as mi no sal kik hem hieso, mi hoop mi zal kik hem bi de Hyland.’
Dit is een voorbeeld van een stukje tekst in het Negerhollands. Deze creooltaal is rond 1700 ontstaan vanuit het contact tussen dialecten van het Nederlands en andere Afrikaanse en Europese talen, vermoedelijk op de plantages van de Maagdeneilanden: St. Thomas, St. John en St. Croix, drie kleine eilandjes iets ten oosten van Puerto Rico. Evenals andere creooltalen komt het Negerhollands vermoedelijk voort uit een pidgin. Zo'n pidgin is een contacttaal met een beperkte functie, die mensen onder elkaar gebruiken als ze geen gemeenschappelijke moedertaal hebben. Creooltalen die in het Caraïbisch gebied worden gesproken, hebben altijd een woordenschat die grotendeels is gebaseerd op Europese talen, zoals het Surinaams, dat zijn woorden vooral uit het Engels heeft gehaald. De grammatica van creooltalen is voor een deel afkomstig van Afrikaanse talen, en voor een ander deel niet op een bepaalde bron terug te voeren. Maar zoals zo vaak zijn de taalgeleerden het ook hierover niet helemaal met elkaar eens.
De laatste moedertaalspreekster van het Negerhollands, Alice Stevens, overleed in 1987. Het Neger-hollands is dus een dode taal, die gelukkig bewaard is gebleven in een groot aantal manuscripten. Aan de hand van enkele voorbeeldzinnen zal ik een paar eigenschappen van deze mengtaal bespreken.
1 |
Pampuen |
no |
kan |
parie |
kalbas |
|
Pompoen |
NEG |
kan |
voortbrengen |
kalebas |
|
‘Een pompoen kan niet een kalebas voortbrengen’ |
| |
| |
Het is duidelijk: de woorden zijn vooral Nederlands van oorsprong, behalve dan parie, dat waarschijnlijk is gebaseerd op het Spaanse en Portugese parir, dat zoiets betekent als ‘geboren laten worden’. Opvallend aan de structuur van zin 1 is dat de ontkenning no vóór het werkwoord staat en het lijdend voorwerp kalbas aan het eind van de zin. De vertaling laat al zien dat dit afwijkt van de gewone Nederlandse volgorde. Een ander typerend kenmerk is het ontbreken van onbepaalde lidwoorden: een pompoen is dus gewoon pompoen.
2 |
As |
die |
vier |
ka |
yt, |
klein kint |
le |
|
jump |
|
na |
die |
hassejes |
|
|
Als |
het |
vuur |
VTT |
uit |
klein kind |
HAB |
|
springen |
op |
de |
as |
|
|
‘Als het vuur is uitgegaan, springen kleine kinderen altijd op de as’ |
Ook hier weer in het tweede deel van de zin de vaste volgorde: eerst het onderwerp en dan het werkwoord, dat overigens geleend is uit het Engels. Het bepaald lidwoord is altijd die. De vormen ka en le illustreren een ander veelvoorkomend kenmerk van creooltalen. Dat het eerste deel van de zin in de voltooide tijd staat, wordt niet uitgedrukt door bijvoorbeeld een speciale vorm van het werkwoord, maar door een los woordje, het partikel ka, dat gebaseerd is op het Spaans/Portugese acabar, dat ‘afmaken/beëindigen’ betekent. In het tweede deel van de zin geeft le het zogenoemde habituele aspect aan, dus iets wat gewoonlijk altijd gebeurt. Le is waarschijnlijk een afgezwakte vorm van lo, dat vermoedelijk is afgeleid van het Nederlandse lopen. In het Nederlands kennen we dat ook in die functie, bijvoorbeeld in de zin ‘Loop niet zo te klieren!’ Verder is opvallend het gebruik van yt (‘uit’) als werkwoord. Dit verschijnsel komt ook in andere creooltalen voor. Werkwoorden worden in het Negerhollands overigens niet vervoegd en kennen bijvoorbeeld ook geen verledentijdsvorm.
We gaan nu van de West naar de Oost, waarbij ik overigens Zuid-Afrika niet aandoe, hoewel daar natuurlijk ook een mooi voorbeeld van Nedermix is te vinden. De Nederlandse koloniale expansie heeft het Nederlands niet alleen naar het Caraïbisch gebied gebracht, maar ook naar Oost-Indië.
| |
Het Petjoh in Nederlands-Indië
Het Petjoh, de taal waarvan ik in het begin al een voorbeeld gaf, is een mengtaal die gesproken werd door Indo-Europeanen of Indo's in Nederlands-Indië, vooral op Java. Het is waarschijnlijk in de tweede helft van de negentiende eeuw ontstaan. Tegenwoordig wordt het niet meer gebruikt. In feite markeert de onafhankelijkheid van Indonesië het einde van het Petjoh als levende taal. Het Petjoh kende verschillende varianten, afhankelijk van de plaats waar het gesproken werd. Voor alle duidelijkheid: het Petjoh moet niet worden verward met Indisch-Nederlands, de variant van het Nederlands met een Indisch accent en enkele Maleise woorden. Simpel gesteld is de grammatica van het Petjoh op het Maleis gebaseerd, terwijl de woordenschat voor het grootste deel - namelijk voor ruim 80% - afkomstig is uit het Nederlands.
Het Petjoh is opgekomen in gemengde gezinnen, met een Nederlandse vader en een Indische moeder. Kinderen groeiden op met Maleis als thuistaal. Ze kregen op latere leeftijd meer Nederlands taalaanbod, onder meer van de vader en in het onderwijs. De beide talen werden gecombineerd of gemengd in het Petjoh, dat met name op straat werd gesproken. Het Petjoh lijkt typisch een symbool van de gemengde identiteit van de Indo's.
Aan de hand van voorbeeldzinnen zal ik enkele kenmerken van het Petjoh bespreken.
3 |
En |
dan juist |
moeder-nja |
Si Bentiet |
hij |
|
kom |
druit |
|
|
En |
toen juist |
de moeder |
Si Bentiet |
zij |
|
komen |
eruit |
|
|
‘En toen kwam juist de moeder van Si Bentiet eruit’ |
Net als in het Negerhollands ligt hier de volgorde onderwerp - werkwoord vast. Dit is ook de basisvolgorde in het Maleis. Het onderwerp wordt herhaald door middel van hij. Dat is op z'n minst opvallend, omdat in het gesproken Maleis het persoonlijk voornaamwoord vaak wordt weggelaten als duidelijk is waarnaar wordt verwezen. Dat gebeurt ook vaak in het Petjoh, zoals in zin 4.
4 |
haat |
noh |
soeken |
steen |
|
gaat |
nog |
zoeken |
steen |
|
‘hij was een steen aan het zoeken’ |
René Appel: ‘In situaties van taalcontact blijken mensen in staat om allerlei typen mengtalen te creëren. Die taalgebruiker heeft geen boodschap aan zoiets als taalzuiverheid, die maakt zich geen zorgen om vreemde invloeden of wat dan ook.’
Foto: Bart Versteeg
Terug naar voorbeeldzin 3. Aan het woord moeder is de Maleise uitgang -nja vastgehecht om aan te geven dat dit de nieuwe belangrijke informatie in de zin is. Onbepaalde lidwoorden worden, net als in het Maleis, overigens meestal weggelaten in het Petjoh.
Daarom ook steen in 4 en niet een steen. In het Petjoh wordt verder vaak een gereduceerde versie van het Nederlandse werkwoord gebruikt, zoals kom in zin 3. In vergelijking met het Nederlands is de vervoeging van het werkwoord onregelmatig en gesimplificeerd: wij sluip komt voor naast ik soeken en hij kijk naast sij is, waarin sij meervoudig is. Evenals in het Maleis wordt tijd niet uitgedrukt door een speciale vorm van het werkwoord of door een hulpwerkwoord. Als dui- | |
| |
delijk moet worden gemaakt dat een handeling in het verleden plaatsvond, kan een bepaling worden toegevoegd, bijvoorbeeld gisteren.
Opvallend aan 4 is nog het gebruik van het woordje noh, natuurlijk afgeleid van het Nederlandse nog. Dit woordje wordt toegevoegd om aan te geven dat een handeling voortduurt of voortduurde; in het Nederlands gebeurt dat door middel van was aan het. Het Maleis kent een vergelijkbare constructie met het woordje lagi, dat ‘nog’ of ‘nog steeds’ betekent.
Het volgende voorbeeld laat zien hoe de lijdende vorm in het Petjoh kan worden weergegeven, met de nadruk op ‘kan’, want er is veel variatie mogelijk. Dat is waarschijnlijk ook een gevolg van de geringe status van deze informele omgangstaal zonder vaste norm.
5 |
so-euven |
al |
di-lèl |
ikke |
door |
jou |
|
zoëven |
al |
PASS-slaan |
ik |
door |
jou |
|
‘ik ben zoëven al geslagen door jou’ |
|
Het voorvoegsel di-, dat in het Maleis gebruikt wordt om de lijdende vorm (passief) aan te geven, is hier aan een Nederlands werkwoord vastgeplakt. Een enkele keer wordt trouwens ook een Nederlands hulpwerkwoord met ge- en een Maleis werkwoord gebruikt, zoals in 6.
6 |
de |
frou |
sij |
wor |
gegoejoer |
|
de |
vrouw |
zij |
wordt |
PASS-overgieten |
|
‘de vrouw werd (helemaal) overgoten’ |
Zin 6 illustreert nog eens dat de karakterisering van het Petjoh als een taal met Maleise grammatica en Nederlandse woorden een sterke simplificatie is.
Ik en Bentiet, een in 1975 verschenen boek van Tjalie Robinson, is geschreven in het Petjoh, een soort mengtaal van het Nederlands en het Maleis van Batavia.
In vroeger eeuwen trokken ondernemende Nederlanders over de hele wereld, naar de Oost, naar de West, en ze brachten het Nederlands mee. Dat Nederlands ging combinaties aan met andere talen, resulterend in mengtalen met het Nederlands als een van de componenten. Tegenwoordig is de situatie omgekeerd. Sinds de jaren zeventig komen veel ondernemende mensen uit andere landen naar Nederland, en ze nemen hun eigen cultuur en zeker hun eigen taal mee. Dat betekent nieuwe vormen van taalcontact en mogelijk nieuwe partners voor het Nederlands, bijvoorbeeld het Turks, de moedertaal van ongeveer 280.000 inwoners van Nederland.
| |
Nederturks
‘... dan is het niet meer erg, çok yapinci dan is het niet meer erg. Ama birincisini yapan die is gewoon de kötüsü.’
Dit is overduidelijk geen variant van het Nederlands, maar er komen wel zeer herkenbare Nederlandse elementen in voor, afgewisseld door stukjes in het Turks. Voor de duidelijkheid geef ik de volledig Nederlandse versie van dit fragmentje: ‘... dan is het niet meer erg, als veel mensen het doen dan is het niet meer erg. Maar de eerste die het doet, die is gewoon echt slecht.’
Dit is een voorbeeld van ‘codewisseling’ door sprekers van het Turks in Nederland in onderlinge interacties. Sprekers putten uit de twee taalsystemen waar ze over beschikken om er als het ware één geheel van te maken.
Bij de eerste generatie Turken in Nederland kwam een dergelijke vorm van wat ik voor het gemak Nederturks noem nog nauwelijks voor. Ze spraken onderling Turks met soms enkele Nederlandse woorden erin gevoegd, vaak om te verwijzen naar Nederlandse verschijnselen of ervaringen, zoals in 7.
7 Eger algemene ledenvergadering gelecekmiş...
‘Als er een algemene ledenvergadering was...’
Zin 8 laat zien hoe Nederlandse woorden worden ingepast in het Turks.
8 |
evet, |
terras-ta |
oturuyorlar |
|
ja, |
terras-LOC |
zitten-PROG-3e pers. meervoud |
|
‘ja, ze zitten op het terras’ (letterlijk: ‘ja, ze zijn op het terras aan het zitten’) |
Achter het Nederlandse woord terras wordt het Turkse achtervoegsel -ta geplakt, een locatief suffix, waarmee dus een plaats wordt aangegeven. Dit is volledig vergelijkbaar met de manier waarop vaak andere vreemde woorden in het Nederlands worden ingevoegd - zie bijvoorbeeld een voltooid deelwoord als opgehypet. (Voor kenmerken van het Turks, met name het verschijnsel dat er allerlei morfemen of achtervoegsels achter een werkwoord of zelfstandig naamwoord worden ‘geplakt’, zie het artikel van Gaston Dorren in het januarinummer van Onze Taal.)
De kinderen van de Turken uit de eerste generatie, ook wel de tussengeneratie genoemd, ontwikkelden onder elkaar een omgangstaal waarin meer Nederlandse elementen in grammaticaal Turkse zinnen werden gevoegd, zoals in het volgende voorbeeld.
9 |
ja, maar toch, |
millet kijken yapiyor |
|
mensen kijken doen- |
|
PROG-3e pers. meervoud |
|
‘ja, maar toch, mensen zijn naar je aan het kijken’ |
| |
Symbool van sociale functie
Ook in het onderlinge taalgebruik van de tweede generatie - dus Turkse Nederlanders of Nederlandse Turken die hier geboren zijn - komen veel van dit soort wisselingen voor. Het bevat een groter aantal Nederlandse elementen, vaak bestaande uit meer woorden, en veel wisselingen op zinsgrenzen. Daarbij worden dus Turkse zinnen afgewisseld met Nederlandse. In Nederlandse zinnen verschijnen af en toe Turkse woordjes, zoals in 10, waarin ze niet zijn gecursiveerd.
10 ik vind ze allemaal, zo ja, hepsi eentonig, weet je, hepsi
‘ik vind ze allemaal, zo ja, ze zijn allemaal eentonig, weet je, allemaal’
Het lijkt erop dat codewisseling voor de eerste generatie vooral een verwijzende functie heeft: bepaalde verschijnselen kunnen nu eenmaal het best worden
| |
| |
aangeduid met een Nederlands woord. Voor de volgende generaties is er misschien eerder sprake van een sociale functie. De sprekers maken tegelijk gebruik van twee talen omdat dat een symbool is van hun sociale, biculturele positie als Turk in Nederland, in bepaalde opzichten dus vergelijkbaar met de functie van het Petjoh in Nederlands-Indië. Waarom sprekers van het Nederturks dan juist op bepaalde plaatsen wisselen en op andere niet, is lang niet altijd duidelijk.
Wat is de toekomst van het Nederturks? Dat is ook moeilijk te zeggen. Er heeft zich zeker nog geen stabiele variëteit ontwikkeld. Kortom, er is eigenlijk nog geen sprake van zoiets als Nederturks, een mengtaal van het Nederlands en het Turks met min of meer vaste kenmerken die over generaties heen door groepen sprekers zou worden gesproken. Mijn gebruik van die term is in feite voorbarig en misschien ook niet goed gemotiveerd. Mogelijkerwijs is de beeldspraak niet helemaal adequaat, maar je zou kunnen zeggen dat het Nederlands en het Turks geen huwelijk voor de eeuwigheid zijn aangegaan, maar dat ze een latrelatie hebben.
| |
Multitalige straattaal
Naast het Turks wordt er in Nederland een groot aantal andere allochtone talen gesproken, zoals Marokkaans-Arabisch, Tamazight, Surinaams en Papiaments. Nederland is een multicultureel, meertalig land geworden, en vooral voor veel mensen in de grote steden in het westen van Nederland is dat een dagelijkse realiteit. Het blijkt nu dat jongeren zich door die meertaligheid hebben laten inspireren en soms een eigen mengtaal spreken: straattaal, zoals ze het zelf vaak noemen. (Eerder schreef ik daarover voor Onze Taal het artikel ‘“Ik mix gewoon, no span”. De straattaal van jongeren in Amsterdam’, dat verscheen in het juninummer van vorig jaar.) Een voorbeeld van zulke straattaal is:
‘Wat doe je?’
‘Nieuwe patas buyen.’
‘Hoeveel dukus?’
‘Drie barkies, man.’
Dit is een stukje dialoog tussen twee Amsterdamse jongeren, en dat kunnen jongeren met bijvoorbeeld een Surinaamse, Nederlandse of Marokkaanse etnische achtergrond zijn. Ze spreken Nederlands met vooral leenwoorden en uitdrukkingen uit andere talen. Dit dialoogje kan als volgt worden vertaald:
‘Wat ga je doen?’
‘Nieuwe schoenen kopen.’
‘Hoeveel kosten ze/hoe duur zijn ze?’
‘Driehonderd gulden, man.’
Mijn informatie over straattaal komt voornamelijk uit Amsterdam. Het is duidelijk dat er regionale verschillen bestaan. Bijvoorbeeld in Utrecht zijn er Nederlandse jongeren die hun taal ‘verbuitenlandsen’. Ze gaan onder elkaar met een soort Marokkaans accent praten, maken taalfouten als die bandje, voegen de hulpwerkwoorden doen en gaan veel in, en ze gebruiken Marokkaanse woorden als habibi (‘m'n liefje’) en tezz (‘schijt’, gebruikt zoals shit). De invloed van het Marokkaans is waarschijnlijk een gevolg van het feit dat Utrecht juist veel van oorsprong Marokkaanse inwoners heeft.
Variatie en verandering gaan zoals zo vaak hand in hand. Straattaal is zeker niet stabiel. Het is voortdurend in beweging, net als kleding en muziek, waarin permanent sprake is van vernieuwing. Als een bepaald woord of een bepaald begrip door veel anderen wordt gebruikt, zijn er meestal weer vernieuwers die zich willen onderscheiden. Een jongen met een deels Surinaamse achtergrond vertelde me bijvoorbeeld dat hij het woord lusu, dat ‘weg’ in de betekenis van ‘verdwijnen’ betekent, niet meer gebruikte omdat iedereen dat al zei. Hij gebruikte nu floos, en in het materiaal dat ik heb verzameld komt naast lusu, das en floos ook al de nieuwe vorm flosas voor.
| |
Typische kenmerken
Uit dit overzicht van mengtalen met het Nederlands als een van de componenten zijn verschillende soorten Nedermix te onderscheiden. In het volgende schemaatje is dit sterk vereenvoudigd weergegeven.
|
aantal talen |
grammatica |
lexicon |
stabiel |
levend |
Negerhollands |
??? |
kenmerken creooltalen |
Nederlands |
ja |
nee |
Petjoh |
twee |
Maleis (+ Nederlands) |
Nederlands |
ja |
nee |
Nederturks |
twee |
Turks + Nederlands |
T + N |
nee |
ja |
Straattaal |
??? |
Nederlands |
Ned.+ Sur. +... |
nee |
ja |
In de linguïstische benamingen van deze mengtalen komen de verschillen duidelijk tot uitdrukking. Zoals ik al eerder heb opgemerkt, is het Negerhollands een creooltaal die in een veeltalige context is ontstaan. Het Petjoh is een voorbeeld van wat tegenwoordig wel taalverstrengeling wordt genoemd: het Maleis en het Nederlands zijn verstrengeld in het Petjoh, dat ook kan worden gezien als een Maleise variant van het Nederlands van Maleise tweedetaalverwervers. Het Nederturks is een voorbeeld van een variëteit die gekenmerkt wordt door codewisseling. Straattaal ten slotte is een ‘register’, ook wel een ‘gebruiksvariëteit’ genoemd, dat vooral lexicaal te karakteriseren valt door de leenwoorden; het is een variant van het Nederlandse jeugdtaalregister.
Een tweede kenmerk betreft de creativiteit van de taalgebruiker. In situaties van taalcontact blijken mensen in staat om allerlei typen mengtalen te creëren. Die taalgebruiker heeft geen boodschap aan zoiets als taalzuiverheid, die maakt zich geen zorgen om vreemde invloeden of wat dan ook. Nee, die combineert dat het een lieve lust is, laat weg, voegt toe en bedenkt nieuwe vormen. Volgens mij is het goed om die creativiteit, die ook wel gezien wordt als een aanslag op de taal, juist in het zonnetje te zetten.
Voor het derde en laatste kenmerk wil ik nogmaals wijzen op een treurig feit: twee Nederlandse mengtalen, Negerhollands en Petjoh, zijn inmiddels dode talen. Verder zijn Nederturks en straattaal vluchtig en veranderlijk. Nedermix lijkt dus veel kwetsbaarder dan Nederlands. Daaruit leid ik af dat we ons niet zoveel zorgen hoeven te maken over invloeden op het Nederlands. Ik zou zeggen: leve de gastvrijheid!
Dit artikel is onder meer gebaseerd op informatie verstrekt door Ad Backus, Jacomine Nortier, Hadewych van Rheeden en Hein van
|
|