| |
De verleden tijd van invloed
‘Van vreemde smetten vrij’ door de eeuwen heen
J.M. van der Horst - historisch taalkundige, Katholieke Universiteit Leuven
‘Invloed van andere talen’: het is een begrip dat gestalte kreeg in de 19de eeuw, de tijd van het nationalisme en van het idee dat taal het nationale bindmiddel bij uitstek is. Invloed stond toen voor zoveel als ‘vreemde smetten’. Zijn we daar anders over gaan denken sinds onze gehechtheid aan vorst, vaderland, vlag en volkslied danig is gaan slinken?
Het is niet altijd aangenaam om over het verleden na te denken. Maar het kan heel onschuldig beginnen. Bijvoorbeeld met een wandeling door het Belgische stadje Dendermonde. Dendermonde is een heel klein stadje, zodat u al vrij gauw alles gezien hebt. Bijvoorbeeld het stadsmuseum, met de attributen en de foto's van de befaamde rondgang van het Ros Beiaard met de vier Heemskinderen. Zonder twijfel zult u ook, niet ver van daar - want in Dendermonde is niets heel ver - het standbeeld zien van Prudens van Duyse.
| |
Gansch het volk
Prudens van Duyse is in Dendermonde geboren, en hij leefde van 1804 tot 1859. Ook als u nog nooit van Prudens van Duyse gehoord hebt, kent u toch stellig één van zijn uitspraken. Prudens van Duyse is namelijk de man van: ‘De tael is gansch het volk’. Het is de kenspreuk geweest, door Van Duyse bedacht, voor de Gentse Maatschappij van Vlaemsche Letteroefening, opgericht in 1836. Zeg maar: een soort rederijkerskamer. Van Duyse is een actief lid geweest.
De spreuk ‘De tael is gansch het volk’ kent bijna iedereen. Toch is dat niet de reden geweest voor dat standbeeld in Dendermonde. Dat standbeeld heeft hij te danken aan een onnoemelijke hoeveelheid onbenullige gedichten, en niet aan ‘De tael is gansch het volk’. Al was het maar omdat dat in zijn tijd niets bijzonders was. Iedereen zei dat. Iedereen vond dat.
| |
| |
't Is niet moeilijk om uit de 19de eeuw zulke uitspraken te verzamelen. Bijvoorbeeld deze: ‘De taal is de ziel der natie, zij is de natie zelve’, van J.H. Halbertsma. Of van Matthias de Vries: de taal is de ‘afspiegeling van ons vaderlandsch karakter, het merkteken van ons volksbestaan, band en pand onzer nationaliteit’. Of van Jakob Grimm: ‘Was ist ein volk? Ein volk ist ein inbegriff von menschen, welch dieselbe sprache reden.’ U ziet, Prudens van Duyse was niet erg origineel.
Het is opvallend hoe eenstemmig men is in zijn uitspraken over taal. Toen zowel als nu. Het idee van ‘De taal is gans het volk’ heerst een groot deel van de 19de eeuw. Tot ongeveer 1870-1880. Dan is het afgelopen. Dan hoor je ineens heel andere geluiden. Taal is dan ineens: expressiemiddel. Denkt u maar aan de Tachtigers. En kort daarna is taal: communicatiemiddel. Dat is dus al op het einde van de 19de eeuw zo. Over de-taal-is-gans-het-volk hoor je dan weinig meer. Overal is het: communicatiemiddel. Bij dichters, bij taalkundigen, bij filosofen; overal.
| |
Gebrekkig instrument
Het is een hele degradatie. Van ‘ziel der natie’ of ‘band en pand onzer nationaliteit’ naar communicatiemiddel. Middel, instrument; meer niet. Het is in deze sfeer dat het woord taalgebruik opduikt. Een instrument kan men gebruiken; de ziel van de natie gebruik je niet.
De 20ste eeuw oordeelde dan ook niet gunstig over de taal. Het instrument, naar aller overtuiging, schiet tekort. Taal drukt niet precies uit wat we bedoelen; of zelfs: taal versluiert ons zicht op de werkelijkheid; taal leidt tot misverstanden, bijvoorbeeld volgens Wittgenstein. Taalkundigen, filosofen, dichters, ze lijken het er allemaal over eens dat taal maar een beperkt en gebrekkig instrument is. Dat is wat we overal horen in de eerste helft van de 20ste eeuw.
Het dieptepunt wordt bereikt in 1957. Het is het jaar van verschijnen van Chomsky's boek Syntactic Structures. De eerste zin luidt: ‘From now on I will consider a language to be a set of sentences.’ Een verzameling zinnen. Armoediger kan het niet.
De laatste decennia, laten we zeggen: vanaf 1970, waait de wind echter uit een andere hoek. Dat communicatiemiddel, daar hoor je niet zo veel meer van; de kritiek op taal is verstomd, om plaats te maken voor... ja, leest u eens moderne dichters over taal. Wat nu treft, maar dan ook weer overal, dat is: verwondering, ontzag; taal als ‘een huis om in te wonen’; altijd weer complexer en verrassender dan je dacht. Wat taal is, weten we eigenlijk niet goed; je hebt er geen greep op.
Zoveel is zeker: er is veel veranderd in onze opvattingen over taal in de afgelopen 150 jaar.
| |
Invloed op ons ontbijt
Nu even iets heel anders. De schoenen die we dragen, waar komen die vandaan? Ik bedoel: uit welk land komen die? Weet u dat? Ik stel me zo voor dat de meesten van ons dat niet weten. Ik weet het tenminste van mijn schoenen niet. En wat meer zegt: het interesseert ons nauwelijks.
Of het meel van het broodje van het ontbijt van vanmorgen? Waar kwam dat meel vandaan? Niet uit de Noordoostpolder, neem ik aan. Het komt uit het buitenland. Welk buitenland? Geen idee. Misschien wel uit de Verenigde Staten, of uit de Oekraïne. Maar wie vraagt zich dat af? Het doet er weinig toe. Ik heb me weleens laten vertellen dat er veel schoenen uit Italië komen. En veel meel uit de Oekraïne.
Maar nu is er iets opmerkelijks. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die klaagde over Italiaanse invloed als het om schoenen gaat. Noch ook over Oekraïense invloed op ons ontbijt. Nooit. Hebt u zich daar weleens over verwonderd? Zo niet, dan nodig ik u uit er nu meteen mee te beginnen, met dat verwonderen. Hoe komt het dat we ons nooit beklagen over Italiaanse of Oekraïense invloed bij schoenen en meelspijzen, en zo dikwijls over Engelse invloed als het om taal gaat? Daar wordt te weinig over nagedacht.
Invloed. Invloed van de ene taal op de andere. Daar gaat het nu over. En dat we dan het woord invloed gebruiken, meestal als iets ongunstigs. En niet bij schoenen, tomaten, computers, blokfluiten, kookwekkertjes, stropdassen, sinaasappelen, meubels en brillen. Die komen ook van over de hele wereld; maar als het om woorden gaat, dan spreken we van ‘invloed’. Hoe komt dat?
| |
Besmettelijke ziekte
Prudens van Duyse (1804-1859) was de man van de uitspraak ‘De tael is gansch het volk’.
Foto: Emiel Vermeir
Laten we eens in grote lijnen de geschiedenis van het woord invloed nagaan. Dat is goed mogelijk aan de hand van het WNT, het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal. Het woord duikt voor het eerst op
| |
| |
in de 14de en 15de eeuw, bij mystieke schrijvers zoals Ruusbroec. Men houdt het voor een leenvertaling uit het Duits: Einfluss. Letterlijk is het natuurlijk: het ‘naar binnen vloeien, naar binnen stromen’. Maar in geschriften uit de mystiek heeft het een overdrachtelijker betekenis, net als het Latijnse influxus en influentia. Veel later is via het Italiaans het woord influenza tot ons gekomen; de gedachte aan een besmettelijke ziekte is niet ver weg.
J.M. van der Horst: ‘“Invloed” is een metafoor. Het is beeldspraak die perfect paste bij de opvattingen van de 19de eeuw. En die helemaal níét meer past bij nu.’
Foto: Bart Versteeg
Het WNT omschrijft invloed als volgt: ‘Inwerking van den hemel of van (de) hemellichamen, door middel van eene daarvan afstroomende stof, op het wezen en de lotgevallen der menschen, of op al het aardsche in het algemeen’ (WNT, deel VI, kol. 2118). Hemellichamen, zo meende men, hebben invloed op ons. Letterlijk. ‘Eene daarvan afstroomende stof.’ Jupiter bijvoorbeeld had invloed op de longen, Mars op de lever, Saturnus op de milt. En ‘De maan wierd, door haare waterachtige invloed, geoirdeeld de dagelyksche koortsen voort te brengen.’ Minder stoffelijk gedacht is al de invloed van God. En uiteraard is deze invloed positief. Maar ook hier, net als bij de invloed van Jupiter, Mars en de maan, ligt bij Gods invloed het initiatief dáár! De mens ondergáát die invloed. Zo wil het spraakgebruik trouwens nog steeds.
De ruimere betekenis van het woord invloed zoals wij die kennen, is van later datum. Het WNT omschrijft die als volgt: ‘Niet zinnelijk waarneembare, alleen in hare gevolgen blijkende werking van iemand of iets op iemand of iets; van iemand of iets uitgaande onstoffelijke werking of kracht’ (WNT, deel VI, kol. 2119). Een ‘onstoffelijke werking of kracht’ dus, ‘niet zinnelijk waarneembaar’, ‘alleen in hare gevolgen blijkende’. En misschien nog het meest verontrustend: kracht of werking die ‘van iets of iemand uitgaat’.
't Is iets griezeligs. Je ziet het niet; je merkt alleen de gevolgen. Ik zei het al: de gedachte aan een besmettelijke ziekte is niet ver weg. Erger nog: het is een kracht of werking die ergens van uitgaat. Een besmettelijke ziekte loop je tegen het lijf, die doe je op; maar invloed ondergá je, er is aan de andere kant een kracht of werking.
Als ik het goed zie, is deze ruimere betekenis van het woord invloed - dus niet meer enkel aan hemellichamen of God toegeschreven, maar nog steeds met een actieve werking van buitenaf - vooral 19de-eeuws.
| |
Eeuw van het nationalisme
De 19de eeuw is ook de tijd waarin Prudens van Duyse leefde; toen iedereen ervan overtuigd was dat de taal gans het volk is, de ziel der natie, afspiegeling van ons vaderlandsch karakter, ja de natie zelve. De tijd ook waarin Tollens zijn befaamde lied dichtte: ‘Wien Neerlandsch bloed in de aders vloeit’. Tollens dichtte dat in 1815, dus Belgen werden ook nog geacht ‘Neerlandsch bloed’ in hun aders te hebben. Prudens van Duyse was toen een jongetje van elf.
De tweede regel van het lied van Tollens zegt meer:
Wien Neerlandsch bloed in de aders vloeit,
Van vreemde smetten vrij,
Wiens hart voor land en koning gloeit,
Verheff' den zang als wij
Het is bij Tollens bijna een pleonasme: ‘vreemde smetten’. Tollens was bepaald geen orthodoxe calvinist, want anders was hij meer beducht geweest voor smetten van binnenuit. Voor Tollens, en voor zijn hele generatie, Prudens van Duyse incluis, is het ergste wat Neerlandsch bloed kan overkomen: vreemde smetten.
Pas op: dit is anno 1815 geen stem van de Centrumpartij of van het Vlaams Blok. Ook al loopt er wel een gevaarlijk lijntje tussen het een en het ander. Anno 1815 dacht heel West-Europa er zo over. 't Is iets anders of je zo denkt in 1815 of in 2000.
Het begrip ‘invloed’ komt, als het om taal gaat, zacht gezegd uit een wat troebele context.
De 19de eeuw is bij uitstek de eeuw van het nationalisme. Dat is begonnen aan het einde van de Middeleeuwen. Het christelijke Europa, met het Latijn als bindmiddel, valt dan uiteen in staten, landen, naties, elk met hun eigen cultuur, opgesloten binnen hun grenzen, met legers verdedigd, waarbij de éígenheid, de eigen áárd van al die volken hoogtij vierde. De opkomst van het nationale ‘wij’-gevoel. Wij Duitsers. Wij Fransen. Wij Nederlanders. Duidelijk anders dan al die anderen, en doorgaans beter. Moediger, intelligenter, verdraagzamer, properder, ach iedereen heeft wel iets om op te stoefen.
| |
Taal als bindmiddel
Bij ‘eigen aard’ en ‘wij-gevoel’ denkt men graag in termen van volkeren. In de 17de eeuw al een beetje, in de 18de eeuw al wat meer, en in de 19de eeuw is het op z'n sterkst. De taal werd geacht bij uitstek het nationale bindmiddel te zijn. Naar binnen toe eenheid (het is de tijd van de opkomst van de nationale standaardtalen), naar buiten toe onderscheid en
| |
| |
scherpe grenzen. ‘De taal is gansch het volk’: u moet dat zo letterlijk mogelijk nemen: de taal constitueert het volk. Grimm baseert er zelfs zijn definitie van een volk op: een volk is ‘de mensen die dezelfde taal spreken’. Niet alleen het Vlaams Blok denkt nog zo; ook in Oost-Europa en nog elders in de wereld wordt zo gedacht. Doorgaans met veel bloedvergieten als gevolg.
De taal als fundament van wat een volk is, het is een bij uitstek 19de-eeuwse gedachte. Matthias de Vries: ‘band en pand onzer nationaliteit’. Kom je aan de taal, dan kom je aan het volk, aan de mensen zelf. En dan niet aan de mensen als individu, nee, veel erger, aan de mensen als deel uitmakend van een vólk, mensen wier ‘hart voor land en koning gloeit’, die alles overhebben voor het vaderland, tot hun leven aan toe.
Het is in deze context dat het begrip ‘invloed van andere talen’, in de 19de eeuw, gestalte kreeg. Het is, ik hoop dat u dat begrijpt, zo ongeveer het ergste wat er kan gebeuren. Invloed, die ‘onstoffelijke werking of kracht’, die men alleen maar in zijn gevolgen kan merken, maar waar dus een kracht of werking van buitenaf achter zit, dat is een aantasting van de taal, en door de taal automatisch ook een aantasting van het volk, van de mensen, van hun meest eigen zelf. Invloed van andere talen ondermijnt regelrecht de fundamenten van ons bestaan. Tollens dichtte er niet zomaar wat op los; hij wist heel goed wat hij schreef. Hij verwoordt de angst van zijn tijd: laat ons van vreemde smetten vrij blijven!
| |
Troebel geworden context
Het nationalisme van de 18de en de 19de eeuw is niet meer het onze. Het is in West-Europa goeddeels verpulverd, verkruimeld, verbleekt. Vooral na de Tweede Wereldoorlog. De gehechtheid aan vorst, vaderland, vlag en volkslied is danig geslonken. Onze belangen zijn nu veeleer Europees, of zelfs mondiaal. Schoenen uit Italië; computers uit Taiwan; meel uit de Oekraine. Wie heeft er nog zijn leven over voor het vaderland?
Hanan, Marcos en Feoh van de Haagse De la Reyschool ontvangen van congres-presentator Letty Kosterman het eerste exemplaar van het Taalboek van de eeuw. Met hun negen jaar zijn ze de jongste geïnterviewden in het boek.
Foto: Bart Versteeg
Dat neemt allemaal niet weg dat brokstukken van dit gedachtegoed hier en daar een taai leven leiden. Dat talen ‘invloed’ kunnen ondergaan van andere talen, en dat dat in de hoogste mate ongewenst is: de taalwetenschap is er al meer dan honderd jaar geleden van afgestapt. Een communicatiemiddel, ach, valt hooguit te verbeteren, nietwaar?
De taalwetenschap? Daar hebben mensen als Rudy Kousbroek geen boodschap aan. Goed, geen taalwetenschap. Maar ook zonder taalwetenschap, met een klein beetje historisch besef, zal duidelijk zijn dat het begrip ‘invloed’, als het om taal gaat, zacht gezegd uit een wat troebele context komt. Niet troebel misschien bij Tollens en Prudens van Duyse; over het verleden wil ik geen oordeel vellen; maar wel troebel anno 2000. Troebel gewórden dus. Ik zei in het begin al dat het niet altijd aangenaam is om over het verleden na te denken.
‘Invloed’ is een metafoor. Het is beeldspraak die perfect paste bij de opvattingen van de 19de eeuw. En die helemaal níét meer past bij nu. Het zou niet de eerste keer zijn dat verkeerde metaforen ons denken op het verkeerde been zetten.
Denkt u daar eens over na. Wellicht komt u dan tot dezelfde conclusie als ik. Namelijk: de term invloed, als het om taal gaat, maar liever niet meer te gebruiken.
En vergeet u vooral niet om eens Dendermonde te bezoeken. Het is zo klein dat u het standbeeld van Prudens van Duyse onmogelijk missen kunt.
|
|