| |
| |
Hedendaags taalpurisme
Guus Kroonen - Reykjavík
In zijn artikel ‘Purisme en realiteitsbesef’ in het oktobernummer van Onze Taal stelt Harry Cohen het verschijnsel taalpurisme aan de kaak. Duidelijk wordt dat hij een fel tegenstander is. Als motieven voor het weren van leenwoorden geeft Cohen onder andere ‘trots op het nationale erfgoed, angst voor het vreemde, afkeer van verandering, gekwetst schoonheidsgevoel’. Ik moet zeggen: Cohen heeft gelijk. Een dergelijke vorm van taalzuivering is inderdaad belachelijk. Maar het is wel een volledig verouderde vorm; het huidige taalpurisme is op een heel ander gedachtegoed geïnspireerd.
Een van de meest gehoorde tegenwerpingen tegen taalzuivering is die van het nationalisme. Taalpuristen zouden verstokte patriotten zijn die opkomen voor alles wat met ‘het vaderland’ te maken heeft. Onze generatie - ik ben twintig jaar - leeft echter in het werelddorp. Voor ons is de taal niet meer een uiting van de volksziel, zoals in de negentiende eeuw, de eeuw van de Romantiek, gebruikelijk was, maar een samenloop van klanken die we nu eenmaal gebruiken voor onze communicatie. En wat is erop tegen om het overschot aan leenwoorden in dat communicatiemiddel weg te werken? Verrijken nieuwvormingen de taal soms minder dan leenwoorden?
Cohen redeneert als volgt verder: Engels is de wereldtaal, dus neemt het Nederlands veel Engelse woorden op. Hij veronderstelt hierbij een soort onwrikbare oorzaak-gevolgverhouding. Als deze veronderstelling zou kloppen, zouden alle talen in dezelfde mate Engelse leenwoorden moeten opnemen als het Nederlands. Dat is gelukkig niet zo. Vergelijk onze taal maar eens met Duits, Frans, of met IJslands of Fins. Het Nederlands is een van de meest leengrage talen in de wijde omtrek aan het worden. Het opnemen van Engelse leenwoorden ligt dus aan ons, en niet aan de status van het Engels als wereldtaal!
‘Onze bezorgde taalzuiveraars kunnen de panieklichten dus rustig weer uitdoen’, schrijft Cohen in de op een na laatste alinea, en hij is daarmee de zoveelste die in Onze Taal mag uitleggen hoe prachtig allerlei leenwoorden uit vroeger tijden nu volledig ingeburgerd zijn. Waarom wordt de stroom leenwoorden van deze tijd voortdurend veronbenulligd? Het zou ook weleens níét kunnen meevallen met de komende hoeveelheid leenwoorden. Aangezien we de toekomst niet kennen, stel ik voor enige voorzorgsmaatregelen te nemen en een gericht taalbeleid te voeren.
Ten slotte zou ik Cohen willen wijzen op het feit dat hij voorbijgaat aan de wens van steeds meer mensen om nieuwvormingen te maken voor leenwoorden. Of deze wens nu strookt met de heersende taalkundige opvattingen of niet, dat doet er helemaal niet toe. Hoe mooi die leenwoorden later ook ingeburgerd zouden kunnen raken, in tijden dat er veel leenwoorden binnenkomen, willen sommige mensen nu eenmaal graag vervangers maken. Dat is een heel natuurlijke en bovenal onschadelijke reactie van de samenleving.
| |
| |
| |
Stet
Joop Stelpstra - Leiden
Riemer Reinsma heeft het in de oktoberaflevering van zijn rubriek ‘Geschiedenis op straat’ onder meer over het woord stet: een overslagplaats waar schelpen van het strand werden overgeladen op schepen. Hij vermeldt dat de etymologische oorsprong ervan duister is.
Het woord herinnerde mij aan de eerste keer dat ik tijdens een zeilvakantie Blyth aandeed, even benoorden Newcastle. Toen de kolenmijnen nog open waren, had Blyth enige betekenis voor de verscheping van steenkolen. De steigers die voor de overslag werden gebruikt, bestaan nog en worden op zeekaarten en in zeemansgidsen aangeduid als ‘staiths’ of ‘coaling staiths’. Tot dan toe was staithe mij even onbekend als stet tot nu toe. De Concise Oxford Dictionary (COD, 6e druk, 12e oplage) bevat het volgende lemma:
staithe (-dh) n. Waterside coal depot equipped for loading vessels. [ME, f. ON *stathwō, stöth landingstage, = OS stath, OHG stad bank, shore f. Gmc *stathaz, *-am (*sta-STAND1)]
In de notatie van de COD betekent -dh een stemhebbende th, ME ‘Middle English’, ON ‘Old Norse’, OS ‘Old Saxon’, OHG ‘Old High German’, Gmc ‘Germanic’ en de asterisk ‘form not recorded but merely inferred’ (‘niet aangetroffen maar afgeleide vorm’).
De twee woorden staithe en stet lijken naar vorm en betekenis (althans in de ogen van een leek) erg op elkaar - misschien is er een gemeenschappelijke etymologie?
| |
Ankerwiep
Rob Bishoff - Amsterdam
Jaap Bakker vermeldt in zijn artikel over de dertiende editie van de grote Van Dale (Onze Taal november) dat er voor het eerst deskundigen zijn ingeschakeld bij het behandelen van jargonwoorden. Desondanks heeft de redactie, zo schrijft Bakker, definities als deze niet weten te voorkomen: ‘ankerwiep dwarswiep voor het op de plaats houden van de onderste buitenwiepen van baardwerk of van de langswiepen van een bleeslaag’. Terecht noemt Bakker deze omschrijving ‘voor modale woordenboekgebruikers vrijwel onbegrijpelijk’.
Ik weet inderdaad ook nog steeds niet wat een ankerwiep is. Kennelijk heeft nooit iemand de redactie van Van Dale op deze onbegrijpelijke definitie gewezen, want al in de zesde druk van Van Dale (1924) staat ankerwiep bijna precies zo omschreven. Bijna precies, want het was toen niet ‘van een’ maar ‘eener bleeslaag’. En bovendien werd het meervoud op -en nog vermeld.
| |
Cornedbeef
Wouter van de Bunt - Palmyra, Virginia, Verenigde Staten
De Taaladviesdienst bespreekt in ‘Vraag en antwoord’ van het juninummer de uitspraak van cornedbeef. Als betekenisomschrijving wordt ‘rundvlees in blik’ gegeven. Ik neem graag aan dat dit product in Nederland vaak in blik wordt verkocht, maar in Amerika is dat meestal niet het geval.
Volgens mijn Webster's International Dictionary (1963) is corned de verleden tijd van het werkwoord to corn, dat ‘met zout besprenkelen (als conserveringsmiddel)’ betekent, of ook ‘met mais voeren’ (corn = mais). Corned is een bijvoeglijk naamwoord bij beef, en deze woorden worden (in het Engels) los van elkaar geschreven. Er kan gezouten rundvlees of vlees van een met mais gevoerd rund (of beide) mee worden aangeduid, al dan niet ingeblikt.
| |
Recordaantal officiële talen
W. Jaap Engelsman - Amsterdam
In Onze Taal van november (bladzijde 323) staat dat Zuid-Afrika met zijn elf officiële talen ‘waarschijnlijk een wereldrecord’ heeft. Het is misschien aardig te weten dat Zuid-Afrika op dit punt wordt overtroffen door India. De zeer nuttige CIA-weblocatie http://www.odci.gov/cia/publications/factbook/in.html-gov meldt hierover:
Languages: English enjoys associate status but is the most important language for national, political, and commercial communication, Hindi the national language and primary tongue of 30% of the people, Bengali (official), Telugu (official), Marathi (official), Tamil (official), Urdu (official), Gujarati (official), Malayalam (official), Kannada (official), Oriya (official), Punjabi (official), Assamese (official), Kashmiri (official), Sindhi (official), Sanskrit (official), Hindustani (a popular variant of Hindi/Urdu spoken widely throughout northern India). Note: 24 languages each spoken by a million or more persons; numerous other languages and dialects, for the most part mutually unintelligible.
Ik tel hier één nationale, één geassocieerde en veertien officiële talen, om van de rest maarte zwijgen. Is dit het record? Relatief - in verhouding tot het aantal inwoners - is het aantal officiële talen in Zuid-Afrika natuurlijk hoger.
| |
‘Aap noot mies’
Th.M. van Schaick - Maastricht
Zonder het oneens te zijn met de keuze van Peter Burger en Jaap de Jong in hun artikel ‘Van “aap noot mies” tot turbotaal. Taalkroniek van de twintigste eeuw’ (Onze Taal november) zou ik bij een van de gekozen sleutelmomenten een kritische opmerking willen maken.
Heel Nederland weet van ‘aap noot mies’, maar daarmee is nog niet gezegd dat het befaamde leesplankje van M.B. Hoogeveen in 1909 ‘op alle lagere scholen’ werd ingevoerd, zoals in het artikel beweerd wordt. Vooral op veel katholieke scholen gebruikte men de methode ‘Zien en zeggen’ van B.C.H. Kloostermans. Deze methode omvatte veertig platen met grondwoorden, waarvan de eerste waren: aap, aas, aal, aan, aar, oom, oom eet. De leesboekjes, het letterbord en de letterdozen werden vanaf 1913 uitgegeven door Malmberg, Nijmegen, later Den Bosch. De methode heeft het blijkbaar goed gedaan: de boekjes hebben tientallen drukken beleefd en werden ook jaren na de Tweede Wereldoorlog nog gebruikt.
| |
De spelling-Marchant
Dr. J. de Rooij - Amsterdam
In het artikel ‘Van “aap noot mies” tot turbotaal’ van Peter Burger en Jaap de Jong (Onze Taal november) constateerde ik - om een puntdicht van Huygens te citeren - een ‘negligente omis- | |
| |
sie’. Er wordt namelijk wel vermeld dat de spelling-Marchant in 1947 bij wet werd ingevoerd, maar niet dat deze spelling al sinds 1934 in de Nederlandse scholen gebruikt werd. Wie zoals ik tussen 1934 en 1947 op school zat, leefde in een wereld waarin de nieuwe spelling van de schoolkinderen (zo, leren, Nederlands) en de oude spelling van de grote mensen (zoo, leeren, Nederlandsch) naast elkaar bestonden. Dit feit lijkt me voor een taalkroniek van de twintigste eeuw toch zeker vermeldenswaard.
Verder werd ik getroffen door een formulering met betrekking tot wat de Woordenlijst van 1954 aan nieuws bracht in de schrijfwijze van bastaardwoorden. Over 1954 wordt namelijk gezegd: ‘Nu de Woordenlijst van de Nederlandse Taal verschijnt (...) wordt pas goed duidelijk welke consequenties de spellinghervorming heeft voor de schrijfwijze van bastaardwoorden.’ Maar de schrijfwijzen van het gegeven voorbeeld (kwalifikatie en qualificatie naast de voorkeurspelling kwalificatie) hadden niets met deze spellinghervorming te maken, maar waren het gevolg van de ontwikkeling van de spelling van bastaardwoorden in Nederland en Vlaanderen.
Ten slotte: ik vond het interessant te vernemen dat er ook een spelling-Terpstra bestaan heeft, op grond waarvan de naamvals-n alleen nog maar bij personen en dieren van het mannelijk geslacht geschreven hoefde te worden. Ik heb altijd gedacht dat we dat aan minister Marchant te danken hadden, maar het was dus Terpstra. In 1947 werd die ‘seksuele n’ facultatief gesteld, maar in de Woordenlijst van 1995 vind ik er niets meer over. Betekent dit dat je die n nog steeds mag schrijven? Het antwoord op deze vraag is echter van weinig belang, want al gauw na 1947 is die n geruisloos uit de Nederlandse schrijftaal verdwenen.
| |
Naschrift redactie
Het artikel ‘Van “aap noot mies” tot turbotaal’ bevat een selectie van de taalkroniek in het Taalboek van de eeuw, onder redactie van Peter Burger en Jaap de Jong. In het Onze Taal-artikel staat inderdaad niet dat minister van Onderwijs Marchant op 1 september 1934 voor het onderwijs een gewijzigde spelling invoerde, maar in het Taalboek van de eeuw wordt dat wél vermeld.
| |
Euromunten [1]
Dick Waanders - Almelo
In het novembernummer van Onze Taal schrijft Jan van der Pol over benamingen voor de nieuwe euromunten. Voor de munt van 0,02 euro suggereert hij de naam twent, waarbij hij stelt ‘dat na een paar jaar niemand bij dat woord nog denkt aan een bewoner van Twente’. Ik hoop dat het nu al zo is dat bijna niemand denkt dat een Tukker en een Twent iets met elkaar van doen hebben, wat sommige woordenboeken en spellinglijsten ook mogen beweren. Een inwoner van Twente heet echt alleen maar ‘Twentenaar’. Twent klinkt ons Twentenaren net zo buitenaards in de oren als Raalt dat zou doen voor iemand uit Raalte. Bovendien zijn niet alle Twentenaren Tukkers, laat dat ook nog eens gezegd zijn.
| |
Euromunten [2]
Dr. W. Bruijnesteijn van Coppenraet - Arnhem
De benamingen die Jan van der Pol in het novembernummer aandraagt voor de nieuwe euromunten - twent, tweuro, vierstuiver - doen mij (met alle respect voor het idee om na te denken over namen voor de nieuwe munten) wat gekunsteld aan. Een alternatief is het van stal halen van de traditionele muntnamen die bij de invoering van het decimale muntstelsel verdwenen zijn: duit, groot (Groschen, groszy), schelling (shilling, Schilling), daalder (dollar, Thaler) en pond (livre, pound). De (euro)cent zal, evenals voorheen de Nederlandse cent, wel gauw weer afgeschaft worden, dus daar hoeft niet veel aandacht aan besteed te worden. Eventueel: duit.
De naam groot zou door de bijgedachte aan ‘grote cent’ een geschikte naam kunnen zijn voor de dubbele cent. (In mijn jonge jaren gebruikte men het woord groot voor de halve stuiver, dus dat komt aardig in de buurt.) De namen stuiver en dubbeltje zijn boven elke discussie verheven en kunnen gehandhaafd blijven. Het 20-centstuk zou de naam schelling kunnen krijgen - de waarde komt ongeveer overeen met die van de oude Engelse shilling. De euro heeft globaal de waarde van een Amerikaanse dollar, dus: daalder, en om overeenkomstige redenen zou de halve euro gewoon ‘gulden’ kunnen heten. Blijft over de dubbele euro, die ongeveer dezelfde waarde heeft als ooit het ‘pond vlaamsch’, en die dus in de toekomst met pond aangeduid kan worden.
| |
Euromunten [3]
Hans Horlings - Voorschoten
Jan van der Pol doet een lovenswaardig voorstel voor benamingen voor de nieuwe euromunten. Lovenswaardig en vindingrijk, maar in een enkel geval naar mijn gevoel minder geslaagd. Twent voor ‘twee cent’ is een creatieve samentrekking, maar klinkt als twenty, dat het tienvoudige omschrijft. En vierstuiver klinkt gekunsteld en net zo onrealistisch als mijn voorstel dubbeldubbeltje. Waarom zouden we de munt van EUR 0,20 niet gewoon ‘kwartje’ noemen? Zoals, volgens Van der Pol, niemand bij piek aan een kerstboom denkt en spoedig niemand nog twent met Tukker zal verwarren, zo zal niemand zich er voortdurend van bewust zijn dat kwartje (mijn grootvader zei ‘kwarrechie’) duidt op het vierde deel van een gulden. Daarbij is het feit dat er niet vier maar vijf kwartjes in een euro gaan illustratief voor het feit dat die euro meer waard is dan de gulden.
| |
De beste... ooit
Bob Molenaar - Den Haag
In de rubriek ‘Vraag en antwoord’ in het novembernummer wijdt de Taaladviesdienst een kolom aan constructies die beginnen met een overtreffende trap en worden gevolgd door een zelfstandig naamwoord en het woord ooit, zoals in ‘de beste prestatie ooit’. Er wordt gesteld dat het vormen van een bijzin (‘de beste prestatie die ooit geleverd is’) het enige alternatief hiervoor is. Het kan echter aanzienlijk minder omslachtig, en wel door de ietwat archaïsche maar nog geenszins in onbruik geraakte vorm aller tijden te gebruiken. Niet dat ik me stoor aan het gebruik van de constructie met ooit, overigens. Ik ben tegenwoordig al blij als mensen weten dat dit woord met een t geschreven wordt.
|
|