Groenman-taalprijs voor Kees van Kooten
Op 6 november jl. zagen de 1700 bezoekers van het Onze Taal-congres in de Rotterdamse Doelen hoe Kees van Kooten de Groenman-taalprijs ontving. De prijs wordt elke twee jaar door de Stichting Let Op Uw Taal (LOUT) uitgereikt aan een radio- of televisiepresentator die zich heeft onderscheiden door goed of creatief taalgebruik. Eerder werden Paul Witteman, Martine Tanghe en Frits Spits bekroond. De prijs bestond deze keer uit een kunstwerk van tekenaar Jaap Vegter waarin het motto van Van Kooten is verbeeld: ‘Schrijven is zitten blijven tot het er staat.’ Hieronder het juryrapport.
In de bundel Zeven sloten van Kees van Kooten staat het gedicht ‘Leeflezen’. Daarin komen de volgende regels voor:
Over zijn toeren kwam hij terug
waar hij ze had zien staan
de woorden die wij zochten
Kees van Kooten na het ontvangen van de Groenmantaalprijs.
Foto: Bart Versteeg
Als typering van de taalkunstenaar en taalminnaar die vandaag de Groenman-taalprijs krijgt, kan het nauwelijks treffender. Kees van Kooten, alias Dr. Kipping, Koos Koets, de Vieze Man, Wethouder Hekking of F. Jacobse, heeft met zijn eigenzinnige bijdragen het Nederlands verrijkt en tegelijkertijd te kijk gezet. Alle registers van onze taal heeft hij afgetast: de taal van het ‘schaderapport’ van de verzekeringsagent, die van de ‘offerte’ van het schoonmaakbedrijf Netjes en zelfs die van de betuttelende neerlandicus Kipping. Hij imiteert, persifleert, vergroot uit en geeft ironisch tegengas. Voor de lezer is de herkenning hilarisch, voor het slachtoffer van de persiflage waarschijnlijk ontnuchterend.
De taalacrobatiek is bij Van Kooten niet beperkt gebleven tot het geschreven woord. Vijfentwintig seizoenen lang heeft hij - samen met Wim de Bie - typetjes talig perfect neergezet in grappige imitaties. Hij heeft op onnavolgbare wijze stem gegeven aan de taaldiversiteit die ons in het dagelijkse leven ontgaat, maar waar hij ons via de karikatuur met de neus op drukt. Pas als Koot de betweterige Nederlandse groenteman onsterfelijk in zijn hemd zet door ‘buitenlands’ te praten met zijn Turkse klant, geven wij ons rekenschap van onze eigengereide taaltuttel. Taaltuttel, Van Kooten kon het bedacht hebben. Tientallen van dergelijke nieuwvormingen sieren de reeks Modermismen, waarin hij met een spits gevoel voor satire woorden smeedt voor vertrouwde gevoelens die nog onbenoemd gebleven waren. ‘Woordkrols’ is hij. Een greep uit de rijke verzameling toont hoe ‘nieuwe woorden hem veilig over dode punten helpen’ (uit de column ‘Woordguls’): geilboos, wandelwalg, durfdrang, sluwpret, ziekzeik, langbang of negatrots. Van Kooten jongleert met woorden, en heel wat van zijn bedenksels zijn nu al gemeengoed geworden in het hedendaagse Nederlands. Positivo, regelneef en oudere jongere liggen nu op ieders lippen bestorven. Maar het zijn niet deze speelse taaltrucs alleen die de jury gecharmeerd hebben. Minstens even bewonderenswaardig is de feilloze trefzekerheid en de bewuste soberheid waarmee Van Kooten in verraderlijk gewone taal een situatie voor ogen kan zetten. Zo wordt een supermarktscène voor iedereen herkenbaar als hij schrijft: ‘De kasseuse legt het grenslatje met Volgende klant SVP op de zwartrubberen loopband en ik begin er routineus mijn levensmiddelen op te rangschikken. Ik probeer hier altijd een smaakvol gerangschikt landschapje van te maken.’ Hier bereikt hij met een minimum
aan middelen een maximum aan effect. Is dat niet waar het in taal om te doen is?
Toch beperkt Van Kooten zich niet tot kale soberheid. Sprankelende beelden herinneren soms aan Carmiggelt. De beschrijving van een huis ‘dat zich vijftig jaar geleden haastig had moeten aankleden en sindsdien in deze grauwe ochtendjas was blijven staan’ is speels en poëtisch. Zijn laatste boek heeft het al in zijn titel: Levensnevel, een goedgekozen palindroom dat geëchood wordt in het bijbehorende kaftgedicht ‘Nevensneven’. Subtiele taalgrapjes die de