| |
| |
Onpaar
H.A.W. Buiskool-Rijswijk(ZH)
‘Hoe noemen we een schoen die vroeger tot een paar heeft behoord en nu alleen is overgebleven?’, vraagt Guus Middag zich af in de juli/augustusaflevering van zijn rubriek ‘Woordenboek van de poëzie’. Een antwoord op zijn vraag trof ik bij toeval aan in een vertaling uit 1908 van Peer Gynt van Henrik Ibsen:
Peer Gynt:
Geschreven staat: dat men niet oor deelen kan
Waar de schoen wringt, heeft men dien zelf niet aan.
De Magere:
Dat is waar; ik heb... die-en-die zij geloofd, -
Enkel behoefte aan een ònpare laars.
Onpaar: een mooi Nederlands woord, dat trouwens al sinds jaar en dag in de grote Van Dale staat.
| |
Helaasheid
Steven Hagers - japanoloog, Utrecht
Ariane van Santen behandelt in het septembernummer van Onze Taal de vorming van woorden op -heid. Ze noemt in haar stuk de merkwaardige nieuwvorming helaasheid in de woordgroep ‘De helaasheid der dingen’ in een advertentie voor de roman Stille sneeuwval van Junichiro Tanizaki. Terecht merkt ze op dat deze vorm niet voldoet aan de nieuwvormingsregel, omdat helaas geen bijvoeglijk naamwoord is, maar een bijwoord.
De vorm helaasheid treft mij als een typisch ‘japanisme’, en als exemplarisch voor het soort problemen waar je als vertaler uit het Japans mee te maken krijgt. Net als het Nederlands heeft het Japans een aantal methoden om van een bijvoeglijk naamwoord een zelfstandig naamwoord af te leiden. Een van die mogelijkheden biedt het achtervoegsel -sa. Een paar voorbeelden: yoi ‘goed’ -yosa ‘goedheid’; ōkii ‘groot’ - ōkisa ‘grootte’; nagai ‘lang’ - nagasa ‘lengte’; kirei ‘mooi, schoon’ - kireisa ‘schoonheid, reinheid’. -sa is een zeer productief achtervoegsel: het kan werkelijk achter ieder bijvoeglijk naamwoord geplakt worden.
Ik vermoed dat de Japanse zin die aan ‘De helaasheid der dingen’ ten grondslag heeft gelegen iets geweest moet zijn als: ‘Mono-no zannensa’. Deze zin is een nominalisering van een zin met een naamwoordelijk gezegde: ‘Mono-ga zannen da’ (‘De dingen zijn spijtig, betreurenswaardig’). De nominalisering van deze zin zou dus kunnen zijn: ‘De betreurenswaardigheid der dingen’. In het Japanse origineel zit echter sterker het gevoel van spijt dat uitgedrukt wordt door de uitroep ‘Helaas!’ De lading is in hoge mate bepaald door een boeddhistische visie waarin het karma (noodlot) een grote rol speelt. De vertaler heeft naar mijn idee gezocht naar een methode om die lading tot uitdrukking te brengen, waarbij hij zich liet leiden door de mogelijkheden die de Japanse gram- | |
| |
matica hem biedt. Vervolgens heeft hij die toegepast op de Nederlandse grammatica, zich niet realiserend dat die ruimte hem in het Nederlands niet geboden wordt.
| |
Naschrift Jacques Westerhoven - Universiteit van Hirosaki, Japan
De door mij bedachte term helaasheid heb ik voor het eerst gebruikt in mijn nawoord bij Tanizaki's roman Stille sneeuwval (blz. 630), in een poging een belangrijk Japans cultureel begrip uit te leggen: ‘Het is deze weemoed naar gelukkiger tijden die Stille sneeuwval stempelt tot een typisch Japanse roman. Het Japans heeft er zelfs een speciaal woord voor: mono no aware, de “helaasheid” der dingen.’
Het probleem waarmee ik werd geconfronteerd, was het vinden van een aansprekende Nederlandse vertaling van aware. Oorspronkelijk, in het klassieke Japans, drukte de uitroep aware zowel bewondering, verbazing, ontzag als weemoed uit, maar in de loop der jaren heeft de weemoed het gewonnen, vooral in de uitdrukking ‘mono no aware’, waarin aware, een tussenwerpsel (dus geen bijwoord), de functie van zelfstandig naamwoord heeft verkregen - iets wat in het Japans eigenlijk net zomin door de beugel kan als in het Nederlands.
Ik heb even gespeeld met ‘het helaas der dingen’, maar daar kwam ik snel van terug omdat de hoedanigheid uitgedrukt in aware niet alleen in de dingen zélf berust, maar ook, misschien zelfs hoofdzakelijk, in de waarnemer. Wat bleef er over? Achheid? Een lelijk woord, zowel om te horen als om te zien. Uiteindelijk heb ik gekozen voor helaasheid, in het volle besef dat dit in het Nederlands niet toelaatbaar is. (Daarom heb ik het woord de eerste keer ook voorzien van aanhalingstekens.)
De vraag is nu: mag zoiets wel? In een vertaalde literaire tekst zou ik een dergelijk ‘gewaagd’ neologisme nooit gebruikt hebben, maar in een (oorspronkelijk Nederlands) nawoord lijkt het me geoorloofd. Mijn opzet was een markante term te vinden, die de lezer niet snel meer zou vergeten; het was uitdrukkelijk niet mijn bedoeling, laat staan verwachting, dat helaasheid een acceptabel en gangbaar Nederlands woord zou worden; daarvoor is het te cultureel gebonden.
Maar wat gebeurde er? Michaël Zeeman vond het woord opmerkelijk genoeg om het op te nemen in de kop van zijn recensie in de Volkskrant (4 februari 1994), Martien de Jong vertelde me dat hij helaasheid zo mooi vond dat hij het meteen in een van zijn gedichten heeft gebruikt, en blijkbaar zag ook de uitgever er iets in: het werd geciteerd in een advertentie. Waarmee ik maar wil zeggen dat de aanvaardbaarheid of schoonheid van een woord - zelfs een ‘onmogelijk’ woord - zich niet aan banden laat leggen door de grammatica.
| |
Scrollbalk
Bert van Weenen - redacteur internet-bulletin Chroom Digitaal, Leerdam
Marcel Uljee beweert in zijn artikel over de verschillen tussen lezen van papier en lezen van een beeldscherm (Onze Taal juli/augustus) dat je bij het lezen van een internettekst niet kunt zien hoe ‘dik’ die is. Dat klopt niet. Als de tekst meer dan één scherm beslaat, krijg je meestal rechts een verticale balk te zien, de zogenoemde ‘scrollbalk’. Op die balk bevindt zich een blokje dat je met de muis naar beneden of weer terug naar boven kunt slepen om door de tekst heen te ‘lopen’. Als dit blokje de helft van de scrollbalk beslaat, dan weet je dat je de helft van de tekst op je scherm hebt. Zie je een blokje ter grootte van een kwart van de balk, dan heb je nog driekwart van de tekst voor de boeg, enzovoort. Kortom, aan de hand van dit blokje kun je een idee krijgen van de ‘dikte’ van een document.
| |
V-teken
Berry Lam - Gouda
In het oktobernummer van Onze Taal beschrijven Adrie Beyen en Corriejanne Timmers het gebaar dat Margaret Thatcher maakte bij een partijoverwinning: de rechterhand opgestoken met de wijs- en middelvinger gestrekt en de palm van haar hand naar zich toe gekeerd. De auteurs stellen dat het een obsceen gebaar is. In het boek van Desmond Morris dat de Teleac-cursus ‘De aangeklede aap’ begeleidde, wordt de oorsprong van het desbetreffende gebaar beschreven. Volgens die beschrijving is het wel beledigend, maar niet obsceen:
Toen aan Britten werd gevraagd te verklaren waarom hun beledigende V zo grof was, gaven ze niet minder dan tien verschillende verklaringen van de betreffende symboliek, waaronder fantasierijke interpretaties als ‘een dubbele penis’, ‘gespreide vrouwenbenen’, ‘geopend vrouwelijk geslachtsdeel’ en ‘een vrouwelijke driehoek van de schaamstreek’. De waarheid is dat het allemaal gissingen waren. Volgens historici die dit gebaar hebben onderzocht, kan het worden teruggevoerd tot een enkele gebeurtenis in het jaar 1415, toen de Fransen bij de slag om Azincourt de Engelse boogschutters, die hun zo veel last hadden bezorgd, ernstig hadden bedreigd. De Fransen kondigden aan dat als ze de slag wonnen, ze het zouden vieren door de ‘boogvingers’ (de eerste en de tweede vinger, die werden gebruikt om de boog te spannen) van alle verslagen Engelse boogschutters af te snijden om te voorkomen dat ze ooit nog een pijl zouden afschieten. Henry V was slim genoeg om zijn boogschutters net voor de strijd begon hiervoor te waarschuwen, waarmee hij op niet geringe wijze hun enthousiasme voor het gevecht vergrootte. Later die dag, nadat de Engelsen een gedenkwaardige overwinning hadden behaald, werden de gevangen Fransen bespot door de Engelse boogschutters, die honend hun - nog steeds aanwezige - boogvingers toonden.
| |
De uitspraak van culinaire leenwoorden [1]
Sabine Lauwers - Beveren-Waas, België
Ellen Klein Breukink en Renée van Bezooijen trekken in hun artikel ‘Gorgonzola, baguette, gamba's. De uitspraak van culinaire leenwoorden in Nederland en Vlaanderen’ (Onze Taal oktober) de volgende conclusie: ‘Vlamingen blijken uitheemse woorden meer te vernederlandsen dan
| |
| |
Nederlanders, maar dat geldt niet voor Franse woorden.’ Deze laatste beperking strookt niet met wat ik rondom mij hoor. In de dagelijkse omgangstaal hoor je hier wel degelijk [sjampienjon] en [boeljon]. Zou de uitspraak van een woord niet kunnen afhangen van de situatie waarin het wordt uitgesproken? Zelf zeg ik bijvoorbeeld [vaniel] als ik een ijsje bestel, maar als men mij in het kader van een taalkundig onderzoek een lijst met leenwoorden zou voorleggen, dan zou ik het op zijn Frans uitspreken (deels ook wel door mijn taalkundige achtergrond).
Vlamingen hebben een speciale band met het Frans en daarom zijn ze in onnatuurlijke of formele situaties misschien sneller geneigd om gekunsteld te gaan spreken, wie weet juist als gevolg van onze onzekerheid over ons taalgebruik en onze uitspraak. Volgens mij (maar ik ben geen wetenschapper) komt de variatie in de uitspraak van Franse woorden door Vlamingen daaruit voort.
| |
De uitspraak van culinaire leenwoorden [2]
Frank Drop - Leiden
Een van de onderzochte woorden in het artikel van Ellen Klein Breukink en Renée van Bezooijen over de uitspraak van culinaire leenwoorden (Onze Taal oktober) is chorizo. Afgaand op het woordbeeld schrijven culinaire en taalkundige barbaren zoals ik zo'n woord al snel toe aan de verkeerde mediterrane brontaal. Zelf dacht ik altijd aan het Italiaans, zodat ik het woord uitsprak als [koriedzo]. Blijkt het een Spaanse worst en een Spaans woord te zijn!
Het is dus niet alleen het door de onderzoekers beschreven onbewust verlopende inburgeringsproces dat leidt tot de [k]-uitspraak; het kan ook via de (verkeerd) beredeneerde omweg van het zelfbedachte Italiaans.
| |
Spelling
Walter Vercammen - Borsbeek, België
In haar artikel ‘Trots op de eigen taal’ (Onze Taal september) beweert Nicoline van der Sijs dat er ‘in Nederland geen draagvlak te vinden is voor (...) sitroen, ekwator, instinkt en teorie.’
Kan de oteur me uitleggen hoe je bepaalt of dat draagvlak er is? Was er in 1954 wel een draagvlak voor sigaret, kwintessens, trakteren? Is er nu wel een draagvlak voor intertekstualiteit en niet voor kontekst? Moeten we het totale gebrek aan logika, de komplete willekeur, de inkonseekwente beslissingen van de spellingkommissi van 1954 nog enege ewen meedragen wegens ‘geen draagvlak’? En moet ik dan echt geloven dat er wel een draagvlak was voor pannenkoek?
| |
Naschrift Nicoline van der Sijs:
‘Draagvlak’ is inderdaad vaak moeilijk meetbaar, maar nu juist in dit geval niet Toen in 7993 de commissie-Geerts in een spellingherziening spellingen als sitroen, ekwator, instinkt en teorie voorstelde, rolden de media in Nederland en België over elkaar heen van verontwaardiging. Als gevolg hiervan concludeerde het Comité van Ministers dat deze voorstellen geen maatschappelijk draagvlak hadden, en het verwierp de voorstellen grotendeels.
| |
Ikea
F.B. Rademaker - IJmuiden
Peter Burger en Jaap de Jong beschrijven in hun aardige artikel over de informalisering van het Nederlands (‘Doe maar of je thuis bent’, Onze Taal oktober) hoe Ikea zijn klanten met ‘je’ en ‘jou’ aanspreekt: ‘jijen en jouen als commercieel “concept”’.
Het commerciële concept van Ikea omvat ook internationalisering van de instructies voor het monteren van meubelen; die bestaan grotendeels uit duidelijke tekeningen. Maar de aanspreekvormen zijn niet zo eenvormig. De Nederlandstalige bijsluiter luidt, conform de observaties van Burger en De Jong: ‘Heb je vragen, neem dan kontakt op met het dichtstbijzijnde Ikea woonwarenhuis.’ In het Duits en in het Frans waagt Ikea zich echter niet aan deze informele aanpreekvormen: ‘Wenn Sie Fragen haben, setzen Sie sich bitte mit ihrem Ikea Einrichtungshaus in Verbindung’; ‘Si vous avez des questions, veuillez contacter votre magasin Ikea.’
| |
‘De Heere HEERE’
M. Siesling - Den Haag
Het artikel ‘Doe maar of je thuis bent’ van Peter Burger en Jaap de Jong (Onze Taal oktober) begint helaas met de waarneming dat rond 1900 ‘God de HEERE HEERE’ was, wiens dienaren de kudde ‘dicht bij de eigen zuil’ hielden, ‘de dominee galmend in de tale Kanaäns en de pastoor in het Latijn’. Voorts zou het gemeenschapsleven destijds georganiseerd zijn ‘volgens geloofsovertuiging, tot aan de spreekwoordelijk geworden geitenfokvereniging toe’. Ik begrijp dat er in het bestek van zo'n artikel geen ruimte is voor allerlei nuances, maar toch is deze weergave zeer onvolledig. Hoe het in die tijd gesteld was buiten de kudden van dominee en pastoor wordt immers niet vermeld. Daarmee wordt de wel zeer onjuiste indruk gewekt dat wat in de kerken werd gehoord, representatief was voor heel Nederland, en dat er hoegenaamd geen sprake was van gemeenschapsleven op een andere grondslag, al dan niet georganiseerd.
Dan de bewering ‘God was de HEERE HEERE’. Ten eerste is dit een typisch voorbeeld van fout citeren door af te gaan op de klank. De juiste aanduiding zou zijn geweest: ‘de Heere HEERE’; alleen daardoor wordt het verschil en tevens de samenhang tussen die twee benamingen duidelijk. ‘Heere’ is de gewone respecterende manier om mensen aan te spreken (vergelijk ‘Vrouwe’), en ‘HEERE’ de religieus eerbiedigende aanspreekvorm van God, als vertaling van de Godsnaam Jahweh in de thora. En om die religieuze betekenis wordt die met hoofdletters geschreven.
Ten tweede: dat nu archaïsch klinkende ‘Heere HEERE’ werd in het Nederland van omstreeks 1900 uitsluitend zo gebruikt door een kleine minderheid binnen de kerkelijke wereld; het is allerminst representatief voor de totale bevolking van ons land.
|
|