leven en het privé-leven. Wie voor een microfoon sprak, paste zich aan en gebruikte een bijzondere, openbare taal.
De negentiendeeeuwse schrijver Hildebrand liet in zijn populaire boek Camera Obscura zijn personages alledaagse taal gebruiken. Waren die praatjes zoveel beter dan wat we vandaag zoal op radio en tv horen?
Letterkundig Museum,
Den Haag
Als we willen weten of de media de taal bedorven hebben, moeten we luisteren naar alledaagse taal van vroeger en die vergelijken met het heden. Maar het gewone werd maar zelden de moeite van het conserveren waard gevonden. Slechts heel af en toe sijpelt er iets door en zien we dat de alledaagse taal in het verleden niet zo anders moet zijn geweest dan nu. In het populaire boek Camera Obscura van de schrijver Hildebrand (1839) praten sommige personages als volgt: ‘'En blom, meheer Kegge; dat zeg ik altijd; 'en blom is net as 'en mensch. As ik jou je hart uit je gemoed snij, dan kan je ommers ook niet in 't leven blijven? Daar zit 'et 'em as 't ware maar in... Wat zeg jij, meheer?’ Mij is niet duidelijk in welk opzicht zulke praatjes beter zijn dan wat we vandaag de hele dag kunnen horen.
Neem de clichés. Volgens Blankesteijn vormen deze een voorbeeld van de ‘destructieve invloeden van de omroep op de taal’. Er is alleen geen enkele aanwijzing dat de mensen vroeger minder clichés gebruikten dan nu. In het fragmentje uit de Camera Obscura staan ze in overvloed (‘dat zeg ik altijd’, ‘daar zit 'et 'em as 't ware maar in’, ‘wat zeg jij?’). De radio en de televisie kunnen we daar moeilijk de schuld van geven. Die waren in Hildebrands tijd nog niet uitgevonden.
Waarschijnlijk kunnen mensen niet zonder stoplappen en clichés. Dat deze tegenwoordig soms van de radio of de televisie geleend worden, ligt voor de hand. Maar het is misleidend om de media vervolgens de schuld te geven van deze algemeen-menselijke eigenschap. Toen de omroepen er nog niet waren, betrok men zijn ‘catchphrases’ van elders. Er zijn geen aanwijzingen dat de taal vroeger minder bedorven werd dan nu.