| |
| |
| |
‘Wij wilden gewoon een aardig boek over syntaxis schrijven’
Interview met de taalkundigen Kraak en Klooster
Jan Erik Grezel
In 1968 publiceerden Albert Kraak en Wim Klooster Syntaxis. Het boek werd dé topper van de Nederlandse taalkunde. Het markeert de doorbraak van de chomskyaanse grammatica in Nederland. Dat ging met veel intellectuele strijd gepaard. Hoe kijken de mannen van het eerste uur daar na dertig jaar op terug?
Ze worden meestal in één adem genoemd: Kraak en Klooster. Dat is te danken aan de klassieker Syntaxis, die ze samen schreven. ‘Het is verreweg het meest geciteerde taalkundeboek. Blijkbaar kan niemand eromheen’, zegt Kraak nu. Ondanks de academische redeneertrant en de gedragen stijl is het boek inhoudelijk nog steeds bruikbaar. ‘De lerares Nederlands van mijn zoon van veertien gebruikt voorbeelden die regelrecht uit ons boek komen.’
Syntaxis kent een lange voorgeschiedenis. Klooster: ‘Toen ik als student voor taalkunde koos, zei Hellinga, de hoogleraar Nederlands: “Ga maar naar Kraak, die zal verder wel zeggen wat je moet doen.” Remmert (zoals Kraak genoemd werd - JEG) was hoofd van de afdeling Taalkunde. Ik herinner me dat gesprek nog. Hij controleerde of ik wel enig taalkundig benul had. We belegden bijeenkomsten bij mensen thuis om te praten over boeken en artikelen die we pas gelezen hadden. Remmert had daarbij altijd het laatste woord. Er ging een zekere mystiek uit van die bijeenkomsten.’
| |
Microfilms
Ze ontdekten het werk van Noam Chomsky, een toen nog vrij onbekende taalkundige van het Massachusetts Institute of Technology in Boston. Chomsky had net zijn transformationeel-generatieve grammatica (TGG) gelanceerd, een logisch-wiskundige benadering van de linguïstiek. Een groep van acht mensen, onder wie Kraak en Klooster, zorgde op eigen wijze voor de verspreiding van Chomsky's gedachtegoed. Kraak: ‘In het tijdschrift Language lazen we een bespreking van een nog niet gepubliceerd boek van Chomsky: The Logical Structure of Linguistic Theory. Heel brutaal schreven wij Chomsky aan en vroegen wanneer het boek zou verschijnen. Per kerende post schreef hij terug dat het waarschijnlijk helemaal niet zou verschijnen, maar hij zou het ons op microfilm toesturen. Kort daarop kregen wij 878 microfilmpjes van hem, met een aardige brief erbij - kosteloos. Met ons achten hebben we die microfilms op een schuine zolderwand geprojecteerd en bladzijde voor bladzijde uitgetypt op stencil. We hebben daar zo'n zeventig exemplaren van afgedrukt en die naar allerlei mensen over de hele wereld gestuurd. Later vroeg Chomsky ons nota bene zelf ook om een exemplaar. Uiteindelijk heeft hij het pas in 1979 gepubliceerd.’
Wat trok u beiden inhoudelijk zo sterk aan in de grammatica van Chomsky?
Kraak: ‘Het enthousiasme is voor een deel wel verklaarbaar. Je kon namelijk op basis van heel beperkte voorkennis met elkaar aan de slag met grammatica.’ De TGG ging er oorspronkelijk van uit dat zinnen een dieptestructuur hebben en een oppervlaktestructuur die je door ‘transformaties’ uit de onderliggende structuur afleidt. De structuren worden weergegeven in ‘bomen’ met vertakkingen. ‘Je bedacht bijvoorbeeld een regel voor het Nederlands die een verschijnsel verklaart, je tekende er de boom van op het bord met de transformaties. Dan kwam een ander met een tegenvoorbeeld, die stormde naar voren, veegde alles uit en gaf een betere regel als verklaring. Je had het gevoel dat je méédeed.’
| |
Andere aanpak
Klooster: ‘Daar kwam bij dat we iets deden wat niet de goedkeuring had van de hoogleraren Nederlands en algemene taalwetenschap, zoals Hellinga, Reichling en Uhlenbeck.’ Kraak: ‘Van Hellinga mocht ik niet eens college geven over Chomsky. Reichling noemde het werk van Zellig Harris - de leermeester van Chomsky - “je reinste hengsten-krankzinnigheid”.’ Vanwaar dat sterke verzet? Wat was er dan zo anders?
Kraak: ‘De aanpak was anders. Het bleef verder traditionele grammatica. Maar die werd geformaliseerd. Het was een algebraïsche, generatieve grammatica waar zinnen uit kwamen. Voor wiskundigen en logici was dat heel gewoon, maar voor taalkundigen absoluut niet. Als je de principes van de regels kende, kon je zelf stukjes grammatica maken. Daar kon je computerprogramma's bij maken; de computer braakte zinnen uit en aan de grammaticaliteit, de welgevormdheid, kon je zien of die regels goed waren.
| |
| |
Voor ons was dat een zeer exacte wijze van werken.’ Klooster: ‘Reichling vond dat ingenieurselektronica. Formaliseren had volgens hem wel de toekomst, maar dit was geen taalkunde meer, dit was een “corpus alienum” in de linguïstiek.’
A. Kraak en W. Klooster: ‘Taalkunde is zoiets als astronomie: het heeft niet veel direct maatschappelijk nut. Maar ja, mensen willen er toch iets over weten.’
Foto: Frank Fahrner
| |
Climax
De strijd tussen de jonge garde en de traditionelen kreeg z'n climax in 1966, dat als het taalkundig revolutiejaar de geschiedenis ingaat. In februari van dat jaar zou Kraak zijn proefschrift Negatieve zinnen verdedigen in de Lutherse Kerk aan het Spui, de aula van de universiteit. Het was de eerste Nederlandse dissertatie met de nieuwe, chomskyaanse benadering van grammatica.
‘De kerk zat stampvol. Er waren alleen al 29 hoogleraren aanwezig. Iedereen verwachtte een rel’, vertelt Kraak. ‘Aan het eind vroeg Reichling het woord. Hij hield een ellenlange tirade tegen Chomsky en mij. Toen de pedel binnenkwam voor het “hora est”, stapte een van mijn paranimfen naar de rector en eiste dat ik evenveel tijd voor mijn verweer zou krijgen. Volgens de meesten heb ik me daarop adequaat verdedigd. Het college had vervolgens extreem veel tijd nodig voor de beoordeling, wel drie kwartier. Staal, mijn promotor, wilde “cum laude”. Dat is een enorme ruzie geworden.’
‘Nadien werd het proefschrift rondgestuurd en kreeg ik ontzettend veel reacties. Ik moest overal lezingen houden, er kwam een lovende bespreking in de Nieuwe Taalgids. Opeens was de zaak om: wij hadden gewonnen.’
Taalkundig Nederland was vanaf dat moment in de ban van het orakel uit Boston. De chomskyaanse grammatica zou voor de rest van de eeuw de taalkunde in Nederland beheersen.
Was er ook een verband met de maatschappelijke revolte uit die jaren?
Kraak: ‘Totaal niet, hoewel Chomsky politiek actief was en zeer links. Hij heeft als politiek essayist meer geschreven dan als taalkundige. Maar er gebeurden in die tijd twee dingen tegelijk die niets met elkaar te maken hadden, al hield niet iedereen die zaken uiteen.’ Klooster: ‘In een weekblad zag ik eens een bespreking van het boek Inleiding in de syntaxis (Klooster, Verkuyl en Luif), en die begon met de zinsnede: “Een aantal langharige linguïsten...” Maar wij hádden helemaal geen lang haar! Blijkbaar vond men het een heel hip boek.’
| |
Tastend
Kraak: ‘Na mijn promotie zijn we meteen met het boek begonnen. De titel is ook bewust gekozen. Niet De syntaxis van het Nederlands of Een syntaxis, maar gewoon Syntaxis, min of meer als stofnaam, net als brood of bier. Het boek is overigens helemaal niet zo “transformationeel-generatief”. We wilden gewoon een aardig boek over syntaxis schrijven. De gedachte van dieptestructuur zit er wel achter, maar er komt geen enkele boom in voor. Alleen het eerste hoofdstuk legt de achtergrond van de TGG uit. De echte generativisten uit die tijd vonden kleur, geur noch smaak aan het boek. Daarin hadden ze wel gelijk. Maar de observaties zijn goed, er staan interessante analyses in, vooral in de laatste hoofdstukken, die Wim geschreven heeft.’
‘We gebruiken ook gewoon het oude begrippenapparaat. Nieuw was de controle met oordelen over grammaticaliteit. In het begin van het boek leggen we uit welk voordeel wij van de TGG hebben gehad. We laten zien dat een grammatica volgens die aanpak aan helderheid wint, zelfs als je niet formaliseert.’
Klooster: ‘Onlangs heb ik Syntaxis herlezen, en toen viel mij op dat het fragmentarisch is en tastend. Bij het meewerkend voorwerp bijvoorbeeld laten we alleen maar zien dat het geen homogeen verschijnsel is. Het lijkt wel of het bij elk werkwoord anders is: geven gedraagt zich weer anders dan schrijven. Nu zien we in dat we een te laag abstractieniveau hadden om al die verschijnselen te verklaren. Maar het vereist jarenlang onderzoek om de achterliggende, op zichzelf eenvoudige principes te ontdekken.’
| |
Onverteerde brokken
Kraak: ‘Dezelfde ontwikkeling zie je bij Chomsky. Die heeft in de loop der jaren vier, vijf grote stappen gezet, naar een steeds hoger abstractieniveau. Daardoor ontstonden verschillende scholen. En gaandeweg haakten allerlei mensen af. Maar met zijn weergaloos knappe analyses van negatie is Wim een van de weinigen die zijn bijgebleven.’
Klooster: ‘Nou, een van de weinigen... Bovendien heb ik ook een tijd gehad dat ik het niet meer goed volgde. Het werd alleen maar ingewikkelder. Ik zat met grote onverteerde brokken waar ik 's nachts niet van kon slapen. Met de komst van het “minimalistisch program” zie ik het weer helemaal zitten. Dat is simpeler van opzet. Bijvoorbeeld bij negatie. Die is in veel talen tweeledig. Denk maar aan het Frans met ne... pas. Dat had je vroeger ook in het Nederlands: en... niet. In West-Vlaanderen gebruikt vooral de
| |
| |
oudere generatie de dubbele ontkenning nog. In een bepaalde fase van de Chomsky-grammatica kon je dat verschijnsel niet bevredigend beschrijven. Je kunt natuurlijk een boom steeds groter maken, je plakt er gewoon nog een tak aan. Maar met de recente inzichten kun je een elegante beschrijving geven. Zonder te technisch te worden: je hebt een zinsdeel met een “hoofd” dat voor de negatie zorgt. Daarnaast is er een “specificeerder”. In het Frans is ne het hoofd en zijn pas, jamais, plus, enzovoort specificeerders. En zo'n beschrijving geldt dan meteen ook voor het West-Vlaams en het Standaardnederlands. Alleen, in het Standaardnederlands is dat en een leeg element geworden.’
Hoe staat u tegenover de zware kritiek op de achterliggende ideeën van Chomsky, zoals dat over het aangeboren taalvermogen?
Klooster: ‘Je kunt als grammaticus gewoon aan het werk, ongeacht je ideeën over dat vermogen. Strikt genomen hoef je er niet aan. Ik geloof wel dat het een onontkoombare conclusie is dat alle talen terugvoerbaar zijn op dezelfde principes. Een kind komt met faculteiten ter wereld waardoor het geluiden interpreteert als communicatie.’
‘Maar de grammatica van Chomsky is nooit psychologisch realistisch geweest. Je kunt maar raak verplaatsen, en als het een verkeerde zin oplevert, zet je daar een sterretje bij. Zo gaat dat natuurlijk niet in je hoofd. Er is niet eerst een dieptestructuur waarbij je denkt: “Wat zal ik daar nou voor woorden aan hangen?” Het is geen spraakmodel.’ Uw grammaticale analyses zijn erg detaillistisch. Wat voor zin heeft dat soort onderzoek?
Klooster: ‘Taalkunde is zoiets als astronomie: het heeft niet veel direct maatschappelijk nut. Maar ja, mensen willen er toch iets over weten. In het onderwijs kun je wel veel met taalkunde doen. Ik heb met twee anderen een schoolboek geschreven met als titel Je weet niet wat je weet. Wij probeerden aan te sluiten bij het taalgevoel van leerlingen. Het doel is niet zozeer “grammatica laten leren”, maar het bijbrengen van een bepaalde houding tegenover taal: “taalbeschouwelijkheid”. In het huidige onderwijs ligt de nadruk te sterk op vaardigheden: “je woordje doen”, “een helder betoog schrijven”. Die zijn ook belangrijk, maar ze mogen het leren reflecteren niet in de weg zitten.’
| |
Domme schoolboeken
Kraak: ‘Die lerares Nederlands van mijn zoon laat de kinderen wel zelf nadenken. Het voorbeeld uit Syntaxis dat zij gebruikte, gaat over het verschil tussen de zinnen “Zijn vader is communist” en “Zijn vader is een communist.” Kinderen vinden het interessant daarmee bezig te zijn. In die domme schoolboeken gaat het alleen over het lidwoord van bepaaldheid en het lidwoord van onbepaaldheid. Het is uitgeklede grammatica, gericht op toetsbaarheid, op gewoon overhoren van wat er in het boek staat. Rijtjes en regeltjes, en daar moeten de kinderen wat terminologie bij beheersen.’
Het is toch niet verkeerd om de klassieke terminologie te leren?
‘Het is een training in nomenclatuurvaardigheid. Ze leren de begrippen, maar bij Frans, Duits en Latijn kunnen ze er niets mee. Het is losgeraakte kennis. Dat had je vroeger trouwens ook wel, maar minder sterk. Ik ben leraar geweest aan een heel deftig gymnasium in Rotterdam. Had ik net met de kinderen uitvoerig het “actief” en het “passief” behandeld, en dan zei mijn collega Latijn: “Kraak, wanneer begin je nou eens met het uitleggen van het actief en het passief?” Wat ik de leerlingen had bijgebracht, konden ze kennelijk niet toepassen op het Latijn.’
‘Grammaticaonderwijs moet je eigenlijk voor alle moderne talen in één hand geven. Zo'n stelling had ik ook bij mijn proefschrift. Hellinga zei nog (we hadden weliswaar ruzie, maar hij nam mij toch ook in bescherming): “Jongen, dat moet je nooit doen, je jaagt de hele faculteit tegen je in het harnas als je dat beweert.” Het leek een heel goed, maar gevaarlijk idee.’
Na Syntaxis hebben Kraak (1928) en Klooster (1935) niet meer samengewerkt. Kraak werd in 1971 hoogleraar algemene taalwetenschap in Nijmegen, Klooster bleef in Amsterdam, waar hij sinds 1972 hoogleraar Nederlandse taalkunde is. Ook wetenschappelijk ging ieder z'n eigen weg. Kraak deed in de jaren zeventig de uitspraak: ‘Er is al genoeg grammatica in Nederland.’ ‘Ik wilde in Nijmegen het vakgebied verbreden. De psycholinguïstiek en de sociolinguïstiek waren sterk in opkomst, de studenten hadden daar meer belangstelling voor dan voor pure grammatica. Het onderzoek werd praktisch gericht: “taalachterstand”, “analfabetisme”, “kinderen met een dialectische achtergrond”. In mijn oratie heb ik gezegd - en dat is me vreselijk kwalijk genomen - dat we in de opleiding aan zulke onderwerpen aandacht moesten besteden, omdat onze studenten toch voornamelijk leraar zouden worden.’
Klooster hield zich wel bij grammaticale analyse. Een van zijn specialismen is ‘negatief polaire elementen’: woorden en uitdrukkingen die geen positief equivalent hebben, zoals geen bal, geen zier, niet pluis. ‘Er bestaan grote verschillen in de beperkingen op het gebruik. Je kunt wel zeggen “Ik hoef pas volgend jaar examen te doen”, maar niet “Ik snap er pas een jota van” of “Ik kan pas door de bomen het bos zien.” Ik probeer dat te ordenen en te verklaren.’
Kraak, sinds 1993 met emeritaat, legt de laatste hand aan een omvangrijk boek over de grote invloed van het schrift in de westerse samenleving: Homo loquens en homo scribens. ‘Leren lezen en schrijven gaat altijd gepaard met de mondelinge beheersing van de schriftelijke cultuurtaal. Je moet het Nederlands niet alleen goed leren spellen, maar ook “beschaafd” leren uitspreken. Eigenlijk betoog ik dat taal een uitvinding is van de schrijvende mens.’
Klooster - die in 1955 de Reina Prinsen Geerligsprijs kreeg voor zijn literaire debuut, de roman Zonder het genadige einde - is nog tot augustus 2000 verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Hij werkt momenteel aan ‘zijn’ grammatica. ‘Het wordt een boek voor geïnteresseerde leken die bijvoorbeeld willen weten wat een lijdend voorwerp of een bepaling van gesteldheid is.’
| |
[Fragment]
Vergelijken we wat het betekenisaspect aangaat de zinnen
Zijn vader is een communist. |
(67)a |
Zijn vader is communist. |
(67)b |
Zin (67) b zullen we gebruiken voor iemand van wie we weten dat hij lid is van een communistische partij, zonder dat zijn uitlatingen of zijn gedrag tot die opmerking aanleiding hoeven te hebben gegeven. Dit laatste ligt wel voor de hand bij zin (67)a. De besprokene hoeft dan geen partijlid te zijn, maar we noemen hem een communist omdat hij denkbeelden heeft, uitlatingen doet of zich gedraagt op een wijze die we, terecht of ten onrechte, met de communistische ideologie associëren. De mededeling van zin (67)a houdt, m.a.w., meer een subjectief oordeel in, terwijl zin (67)b kan worden getypeerd als de mededeling van een feit. Deze karakteristiek lijkt ook van toepassing op het voorbeeld uit de titel van deze paragraaf: Zijn vader is artiest deelt iets feitelijks mee, Zijn vader is een artiest houdt een waardering in; de vader kan advocaat zijn of bakker, en als zodanig bijzondere prestaties leveren die naar het oordeel van de spreker het predikaat ‘artistiek’ verdienen. Een negatieve waardering vinden we in Zijn vader is een kruidenier, tegenover de beroepsaanduiding van Zijn vader is kruidenier.
Het betekenisverschil tussen ‘Zijn vader is een communist’ en ‘Zijn vader is communist.’ Uit het boek Syntaxis van Kraak en Klooster (1968).
|
|