| |
| |
| |
Welgekweld
De onbegrensde mogelijkheden van wel
Pieter Uit den Boogaart - docent taalkunde, TU Eindhoven
Het kleine woordje wel kan verbazingwekkend veel betekenen. Pieter Uit den Boogaart is er al jaren door gefascineerd, door het tegensprekende wel, het lastenverlichtende wel, het insinuerend-informatieve wel en al die andere wel-len. Een poging tot cartografie van een van de meest complexe kleine woordjes.
Een jaar of tien geleden begon ik me te interesseren voor het curieuze gedrag van kleine woordjes als toch, nog, ook, wel, eigenlijk, enzovoort. Modale partikels heten ze in vakkringen, deze schijnbaar betekenisloze woorden. Vooral wel ging me steeds meer intrigeren. Van alle kleine woordjes (zoals ik ze maar gewoon zal blijven noemen) heeft wel het meest uiteenlopende scala aan betekenissen en betekenisnuances. Een paar jaar geleden heb ik in enkele artikelen voor Onze Taal geprobeerd daar een overzicht van te geven. Ik kwam tot onder (veel) meer het tegensprekende wel (‘Ik heb die rekening wél betaald’), het zie-je-wel-wel (‘Ik dacht wel dat het je niet zou lukken’) en het hart-onder-de-riem-wel (‘We redden het samen wel’). Een van die artikelen eindigde ik met het slaken van de verzuchting ‘Zo is het wel welletjes’, een mooi voorbeeld van (voor mijzelf) lastenverlichtend wel. Hiermee gaf ik tegelijk lucht aan mijn vermoeden dat de opsomming nog steeds verre van volledig was.
| |
Vele verleidingen
Hoe juist die veronderstelling was, bleek sindsdien. Zeer geregeld kwam ik weer nieuwe nuances tegen. Laatst hoorde ik iemand zeggen: ‘Dat is nou wel precíés wat ik bedoel.’ Dit was toevallig ironisch bedoeld, maar dat was niet het punt. Of was dat juist wél het punt? Welke gebruiksfunctie had wel hier? Waarom kon ik het niet feilloos rubriceren als een van de mij vertrouwde wel-len? Moest ik aannemen dat er een wel bestaat dat hoofdzakelijk ironie markeert? Een soort van wel dat ‘maar niet heus’ betekent? Kon ik in de gauwigheid verwante gevallen bedenken? Ja, bijvoorbeeld in ‘Je hebt wél weer je bést gedaan, hè?’ Maar waarom is in de laatste zin wel beklemtoond, en in de eerste niet?
Voor alle duidelijkheid: ik geloof niet in een wel als markeerder van ironie. Maar de verleiding is af en toe groot om er wél in te geloven. Ik heb het voorbeeld gegeven om te laten zien dat de wel-beschrijver aan vele verleidingen blootstaat, waarvan de grootste is dat hij zich door zijn fantasie laat meeslepen. Om me enigszins te beschermen tegen dit gevaar heb ik me gericht op het gebruik van wel in één specifieke tekst: dekorte roman Red ons, Maria Montanelli van Herman Koch, uit 1989. Door me te beperken tot zo'n betrekkelijk klein ‘corpus’ (zoals dat plechtig heet) ontstaan er onvermijdelijk een aantal hiaten. Dit nadeel heb ik trachten te ondervangen door de ontbrekende gevallen te behandelen die naar mijn intuïtie het meest gangbaar zijn. Naar absolute volledigheid heb ik niet gestreefd. Dat heeft te maken met mijn eerdere ervaringen, maar ook met iets anders, waarover ik pas aan het slot duidelijkheid kan geven.
| |
Gebruiksfuncties
In Red ons, Maria Montanelli komt het woord wel 166 maal voor, verspreid over 110 pagina's. De ik-figuur van de roman is een overgevoelige, recalcitrante puber die alle registers opentrekt om vast te stellen wat er mis is met de wereld in het algemeen en het Montanelli-onderwijs (een soort parodie op Montessori) in het bijzonder. Het boek is in spreektaalstijl geschreven, waardoor de kans groot is dat de diverse functies van wel erin voorkomen. Waar het enigszins mogelijk is, zal ik voorbeelden van gebruik van wel uit deze roman halen, die ik van nu af aan zal afkorten tot Montanelli.
De gebruiksfuncties van wel heb ik verdeeld in zeven hoofdgroepen, die als volgt te karakteriseren zijn:
A. | wel in de betekenis ‘niet niet’ (tegenspreken)
‘Ik ben niet sterk, maar wel slim.’ |
B. | wel ‘maak je niet druk’ (lasten verlichten)
‘Blijf maar zitten, ik doe het raam wel open.’ |
C. | wel ‘waarschijnlijk’
‘Het zal wel geregend hebben.’ |
D. | wel ‘dat is het toppunt’ (grenzen aangeven)
‘Er staan daar wel vijftig auto's.’ |
E. | wel ‘soms’
‘Ik kwam daar vroeger wel (eens).’ |
| |
| |
F. | wel ‘goed’
‘Doe wel en zie niet om.’ |
G. | wel ‘namelijk’
‘Hij moet vertrekken, en wel onmiddellijk.’ |
Groep F vertegenwoordigt waarschijnlijk een van de oudste functies van wel; vergelijk well in het Engels. In modern Nederlands komt het hoofdzakelijk als woorddeel voor (welgevormd, welterusten), en in vaste zinswendingen als ‘Doe wel en zie niet om’ en ‘Let wel’. In Montanelli komt het toevallig eenmaal voor, doordat Koch dankjewel in drie woorden spelt.
Groep G reserveer ik voor de uitdrukking en wel, die nergens in Montanelli optreedt. Behalve door hun geringe frequentie onderscheiden F-wel en G-wel zich dáárin van de meeste andere wel-len dat ze ‘echt iets betekenen’ en dat hun mogelijkheden tot optreden in de zin zeer beperkt zijn.
| |
Kwellende variëteit
Elk van de hoofdgroepen tot en met E heb ik weer onderverdeeld in deelgroepen. De gebruiksfuncties van die deelgroepen zijn in het kader hiernaast door korte, naar ik hoop suggestieve omschrijvingen gegeven, met een zo overtuigend mogelijk voorbeeld uit Montanelli. Ik ga niet diep in op de manier waarop ik heb gerubriceerd. Het komt erop neer dat ik wel-groepjes in Montanelli heb onderscheiden waarvan de leden naar mijn smaak voldoende in functie, accentuering en/of context op elkaar leken.
De wel-beschrijver staat aan vele verleidingen bloot, waarvan de grootste is dat hij zich door zijn fantasie laat meeslepen.
Context alleen is nergens een doorslaggevend criterium geweest. Zo onderscheid ik een soort wel in de context wel moeten ‘niet anders kunnen’ (A7). Dit wel komt uiteraard alleen samen met moeten voor. Daarnaast is er een geaccentueerd wel (A8), dat aangeeft dat een doel slechts onder bepaalde voorwaarden kan worden bereikt. Dit wordt soms zonder moeten gerealiseerd (‘Als ik met je meega, trek ik wél eerst een jas aan’), maar vaker mét moeten (zie voorbeeldzin A8).
Eén blik op de gekozen vijfentwintig voorbeelden mag voldoende zijn om een indruk te krijgen van de kwellende variëteit van wel-soorten. Nog kwellender wordt het als je bedenkt dat sommige functies slecht of helemaal niet vertegenwoordigd zijn in Montanelli. (De kwellendste vraag, namelijk hoe ik wéét wat wel op welke plek doet, stel ik niet eens aan de orde.)
| |
Overzicht gebruiksfuncties van wel met voorbeelden
De frequenties in Red ons, Maria Montanelli voor de verschillende functies zijn aangegeven tussen haakjes.
A Tegensprekend wel (62)
|
A1 | (Bijna) een zelfstandige zin vormend (2)
‘Anders had hij me toch geen sigaar aangeboden? Of juist wel?’ |
A2 | In één adem met niet (7)
‘... dat (...) heeft niets met wel of niet Montanelli te maken.’ |
A3 | Anticiperend op tegenspraak in volgende (bij)zin (18)
‘Ik ben dan wel zeventig, maar ik loop dit met gemak.’ |
A4 | Teruggrijpend op tegenspraak in voorafgaande tekst (17)
‘Een trapauto kon er niet af, maar een autoped nog net wel.’ |
A5 | Het tegengestelde insinueren (met negatief oordeel) (9)
‘Eet je wel genoeg?’ |
A6 | Verzwakking van positief oordeel (1)
‘Al met al had ik wel vertrouwen in die Van der Dussen.’ |
A7 | Samen met moeten: niet anders kunnen (5)
‘... zulke luie niksdromen dat je er wel iets achter moet zoeken.’
(N.B. tweede cursivering in oorspronkelijke tekst) |
A8 | Al dan niet samen met moeten: probleem onderkennen om iets te realiseren (3) ‘... omdat het dan minder erg leek, maar dan moest je wel met alle leraren goeie maatjes zijn.’ |
B Lastenverlichtend wel (40)
|
B1 | Feit noemen en markeren als geruststellend (12)
‘... dat er achter de volgende bocht nog wel iets verrassends te wachten stond.’ |
B2 | Wel met werkwoorden of werkwoordelijke uitdrukkingen als weten, begrijpen, duidelijk zijn, lukken, uitkijken voor: iets op eigen kracht (aan)kunnen (19)
‘...toen ik haar daar zag (...) begreep ik wel wat hij bedoelde.’ |
B3 | De last voor een ander op je nemen (1)
‘... als je dat (...) vergeet is het ook niet echt een punt, daar zorgen ze zelf wel voor...’ |
B4 | Met comparatief: indruk wegnemen dat eerdergenoemd feit iets bijzonders is (3)
‘Dat zie je wel vaker.’ |
B5 | Als B4, maar dan met generaliserende uitdrukking (5)
‘Nu had negenennegentig procent van dat tuig (...) wel pianoles of vioolles.’ |
C Wel dat een (on)zekere waarschijnlijkheid toekent (13)
|
C1 | Met een vorm van het hulpwerkwoord zullen (10)
‘Dat zal wel zo ongeveer de redenering zijn geweest.’ |
C2 | Zonder zullen (3)
‘... als je niet al zwakbegaafd was, dan werd je het wel.’ |
D Grenzen trekkend of overschrijdend wel (35)
|
D1 | Samen met kwantitatief woord (bijv. telwoord): zeggen dat je iets veel vindt (8)
‘Mijn moeder had een gigantische kookencyclopedie van wel duizend pagina's.’ |
D2 | Met een vorm van het werkwoord lijken om een extreme vergelijking te trekken (6)
‘...in die uitgestorven dorpsstraat leek het wel of er ook voor mij een nieuw verhaal was begonnen...’ |
D3 | Samen met misschien om te benadrukken dat het genoemde feit ofwel een uiterste mogelijkheid is, of slechts een van de vele mogelijkheden (8)
‘In vergelijkbare omstandigheden had ik hem misschien wel op zijn bek geslagen.’ |
D4 | Meestal met superlatief: een uiterste grens aangeven die (net niet meer) acceptabel of denkbaaris(6)
‘... dat ik wel de laatst aangewezen persoon was om hem te helpen.’ |
D5 | Met kunnen: extreme conseguentie aangeven (3)
‘Je had hem wel dood kunnen trappen.’ |
D6 | Met kunnen + fluiten naar, het vergeten, het schudden, het op de buik schrijven, e.d.: machteloosheid uitdrukken (2)
‘Wie daar geen oog voor heeft kan het verder wel vergeten.’ |
D7 | Samen met nog: aangeven dat een aangegeven grens dichter wordt benaderd of verder overschreden dan reeds het geval is (2)
‘... tot bruikbare pap kneden (...) en dan nog wel op dezelfde school...’ |
E Wel in de betekenis ‘soms’ (15)
|
E1 | Samen met eens (13)
‘Een enkele keer viel ik nog wel eens terug in mijn oude rol.’ |
E2 | Zonder eens (2)
‘Het kwam namelijk ook wel voor dat...’ |
| |
F Versteend wel als bijwoordelijke vorm van goed (1)
‘Dank je wel, Jan.’
| |
‘Het gaat wel’
Slecht vertegenwoordigd bijvoorbeeld is A6: wel als verzwakking van een positief oordeel. Deze functie heb ik in de A-groep geplaatst omdat er altijd een
| |
| |
Illustratie: Jaap Vegter
verzwegen maar op de achtergrond aanwezig is, dat wél expliciet naar voren komt in A3. Als ik zeg: ‘Ik vind Clara wel aardig’, dan mag de luisteraar aanvullen: ‘maar je hebt je reserves’. Hoe dan ook, het voorbeeld van A6 in Montanelli is zonder nadere context niet overtuigend. De zin ‘Al met al had ik wel vertrouwen in die Van der Dussen’ is bedoeld om ‘die Van der Dussen’ het - in Montanelli zeldzame - voordeel van de twijfel te gunnen. Dat blijkt uit de pagina in het boek die aan de zin voorafgaat. Zonder context zouden we ook aan een geruststellend B-wel, of een versterkend D-wel (met accent) kunnen denken. Het voorbeeld is bovendien een beetje atypisch; in de praktijk markeert A6 meestal een adjectief: ‘iets wel leuk, wel aardig vinden’ e.d. Montanelli heeft daar geen voorbeelden van. Overigens bestaat er ook een A6-kloon: wel in ‘Het gaat wel.’ Die uitdrukking wordt meestal gebruikt om te laten voelen dat het eigenlijk helemaal niet gaat. Ze komt evenmin als de stammoeder voor in Montanelli.
Het B3-wel, ‘de last voor een ander op je nemen’ (denk aan ‘Ik doe die boodschappen wel voor jou’), komt in het dagelijks leven vrij vaak voor. In Montanelli is het maar één keer te vinden, en dan is het nog zo ironisch gebruikt dat het voorbeeld tamelijk misleidend is.
| |
‘Zie je wel’
En dan zijn er ook functies die helemaal ontbreken. Naast een insinuerend-informerend ‘Eet je wel genoeg?’ (A5) bestaat er een neutraal-informerend ‘Je eet toch wel genoeg?’ Toch wel is in dergelijke zinnen bedoeld om het antwoord ‘ja’ uit te lokken. Het patroon komt niet voor in Montanelli.
Vreemd is de complete afwezigheid van het gelijkhebberige wel in uitdrukkingen als ‘Zie je wel’, ‘Dat dacht ik wel’, ‘Ik heb het je nog wel zo gezegd.’ Het zou allerminst strijdig zijn met het karakter van de hoofdpersoon om een dergelijk wel te hanteren. Als het voorgekomen was, had ik het trouwens zonder aarzelen in de A-gelederen ondergebracht: dit wel plaatst het eigen (achteraf gebleken) gelijk tegenover het al dan niet vermeende ongelijk van een tweede of derde persoon.
Zoals we zagen kan wel een positief oordeel verzwakken (A6). Er bestaat ook een wel dat positieve én negatieve oordelen versterkt. Bovendien voegt het aan zo'n versterkt oordeel iets van verbazing of ontzag toe. Voorbeelden:
- | Dat is wél een prestatie van jou. |
- | Het is wél een oplichter, hè. |
Dit versterkende wel zie ik als een kloon van groep D (grenzen trekkend of overschrijdend wel). Het ontbreekt eveneens in Montanelli.
Nog een in de roman afwezig wel valt te beluisteren in: ‘Het is wel goed met jou’ en ‘Ik hou het wel voor gezien.’ Wel in deze uitdrukkingen kan als ironisch B-achtig worden opgevat: ironisch omdat de lastenverlichting niet de aangesprokene, maar de spreker zelf betreft. Men zou er ook iets van de D-wel-len in kunnen proeven: je hebt een grens bereikt, je geduld is op - zoiets. Hoe dan ook, dit wel figureert wederom niet in de roman.
In de jaren zestig en zeventig maakte men zich wel vrolijk over hippieachtig taalgebruik. Daaronder viel wel in best wel (aangevend dat de spreker zigzagt tussen onder- en overwaardering, als het al iets aangeeft), weet je wel (eerder stopwoord dan iets anders) en wel gek in de betekenis ‘niet onaardig’. Af en toe hoort men deze vormen nog wel. Toch is, als we Montanelli als graadmeter mogen nemen, dit wel-gebruik in onbruik geraakt.
| |
Boven- en ondertonen
Kunnen we, als we op deze manier doorgaan, met voldoende ijver en plaatsruimte tot een definitieve inventarisering komen? Misschien heb ik die indruk gewekt. Maar bij dat alles heb ik wel, en wel welbewust, iets essentieels over het hoofd gezien.
Modale partikels in het algemeen en wel in het bijzonder hebben vaak een boventoon en een ondertoon. Ik haast mij uit te leggen wat ik bedoel. In het algemeen is de boventoon een betekenis of een gebruiksfunctie die duidelijk iets met de inhoud van het gesprek te maken heeft. De ondertoon is een houding tegenover de gesprekssituatie zelf, een signaal van dezelfde orde als fronsen, nagelbijten of kuchen.
| |
| |
Neem de voorbeeldzin van D1: ‘Mijn moeder had een gigantische kookencyclopedie van wel duizend pagina's.’ De boventoon van wel is: duizend is veel, terwijl de ondertoon iets is als: je moet me niet vragen hoeveel pagina's. Die weigering om exact te zijn markeert alle voorbeelden in Montanelli van D1, zelfs voorbeelden met niet-afgeronde getallen, zoals: ‘Ik bedoel dat een uur wel achttien keer zo lang lijkt.’ Ongeveer dezelfde ondertoon (afkeer van nadere precisering) tref ik aan bij andere boventonen, bijvoorbeeld in de zin ‘Ja, dat zal wel zo wezen, maar...’ Deze heeft boventoon C1 (het toekennen van een zekere waarschijnlijkheid, met het hulpwerkwoord zullen).
Heel opvallend ook is het verschil tussen ondertoon en boventoon van wel in ‘Jan is misschien wel naar Amerika verhuisd.’ De boventoon van dit D3-wel is: kun je nagaan waartoe Jan allemaal in staat is; de ondertoon kan luiden: laten we alsjeblieft over Jan ophouden, of: het interesseert me helemaal niet waar Jan precies is. (N.B. merk op dat de ‘laat-maar-waaien’-ondertoon ontbreekt zodra we in het zinnetje wel weglaten).
Modale partikels in het algemeen en wel in het bijzonder lijken op virussen die de zin binnendringen omde betekenis aan privébehoeften aan te passen.
Een heel andere mogelijke ondertoon is emotionele betrokkenheid. Hierboven heb ik een insinuerend ‘Eet je wel genoeg?’ tegenover een neutraal-informerend ‘Je eet toch wel genoeg?’ geplaatst. Deze neutrale vraag kan op zijn beurt weer worden omgezet in een hevig bezorgd ‘Je eet toch wél genóég?’ - met dubbel accent.
| |
Hopeloze onderneming
Ondertonen worden extra interessant als we in metaforen gaan spreken. Vaak blijft er dan bijna geen boventoon over. De ondertoon in ‘Het is hier wél een puinhoop’ is ergernis, maar wat is de boventoon? Eerder de overschrijding van grenzen dan iets anders, maar de keuze voor D lijkt net iets te vergezocht. En juist deze ambivalentie maakt de uitputtende beschrijving van wel tot een hopeloze onderneming. Modale partikels in het algemeen en wel in het bijzonder lijken op virussen die de zin binnendringen om de betekenis aan privé-behoeften aan te passen. Die destructieve neiging zien we heel sterk in uitdrukkingen van het type D6: ‘Als ik hem niet te spreken krijg, dan kan ik het wel schudden.’ Zelfs al zou het mogelijk zijn systematisch de mogelijke ondertonen te beschrijven (wat ik betwijfel), dan nog is het per concreet geval nauwelijks te voorspellen hoe hard ze zullen klinken, en in welke mate ze de boventoon overstemmen.
In principe vallen ondertonen buiten het onderzoekskader. Ze worden niet in de eerste plaats door wel gedefinieerd, maar eerder door de context of door de communicatieve situatie. Het is met ondertonen als met ironie: ze vormen geen deel van de taal, maar van de manier waarop iemand met taal wenst om te gaan. Als iemand bezorgd is over mijn eetgewoonten, dan zal hij of zij dat ook zonder moeder-troetel-wel wel kunnen zeggen. De ondertoon, zou De Saussure in het Frans zeggen, hoort niet tot de ‘langue’, maar uitsluitend tot de ‘parole’. En Chomsky zou in het Engels misschien iets vergelijkbaars mompelen over ‘competence’ en ‘performance’.
Het zal wel waar zijn wat de beide heren gezegd zouden hebben. Maar dan begrijp ik niet dat er soms van wel bijna geen boventoon overblijft. Ik blijf bijvoorbeeld wel gekweld door de vraag wat wel doet in de zin ‘Je lijkt wel gek.’ De boventoon (zie onder D2) is ongetwijfeld te omschrijven dat gekte de grenzen van het normale overschrijdt. Maar dat wisten we toch zo ook wel? Als wel hier meer is dan een ondertoon, wát dan wel? Als wel de ondertoon niet aangeeft, wat dan wél?
|
|