Vanwaar maar?
Jan Kuitenbrouwer - Amsterdam
- Dát is pas een goed idee!
- Hoe bedoel je?
- Nou, dat ik het een goed idee vind.
- Nee, ‘pas een goed idee’, zei je.
- Nou en?
- Is het nog maar kort een goed idee? Was het daarstraks nog een slecht idee?
- Nee, dat niet...
- Maar je zegt wel ‘pas’...
- Ja, da's waar.
- Kijk, dat bedoel ik.
- Maar eh... jij zegt ook: ‘nog een slecht’.
- Nou en?
- ‘Was het daarstraks nog een slecht idee?’, zei je. Vanwaar dat nog?
- Nou ja, als iets pás een goed idee is, was het daarstraks nog een slécht idee, toch?
- Ja maar dat nog, dat hoeft er toch niet bij?
- Nee, net zomin als dat pas.
- Ja nee, da's waar, maar zo zeg je zoiets nu eenmaal. Dat begrijp je toch wel?
- ‘Wél’? Hoe bedoel je ‘wel’?
- Hoe bedoel je?
- Ik heb toch niet gezegd dat ik het niet begrijp?
- Nee, nou en?
- Als je ‘wél’ zegt, suggereert dat dat iemand eerder ‘niet’ gezegd heeft.
- Ja, dat is wel zo.
- Hier, nu doe je het weer. Je zegt ‘dat is wel zo’, alsof iemand gezegd heeft dat het niet zo is, terwijl je juist bevestigt wat de ander, in dit geval ik, beweert.
- Is dat wel zo?
- Kijk, doe je het weer. Je kunt toch ook zeggen: ‘is dat zo’?
- Ja en jij kunt ook zeggen: ‘je kunt ook zeggen’.
- Hoe bedoel je?
- Jij zegt: ‘Je kunt toch ook zeggen’, maar je kunt net zo goed zeggen: ‘Je kunt ook zeggen’. Dat is toch net zoiets?
- Hier, nu zeg jij het ook.
-Wat?
- ‘Tóch’. ‘Dat is toch net zoiets’, zeg jij. In plaats van ‘Dat is net zoiets’.
- Wacht even, nu wordt het me te ingewikkeld. Ik wilde alleen maar zeggen dat als jij zegt: ‘Dat is pas een goed idee’, ik mij afvraag wat je eigenlijk met dat pas bedoelt. Was het daarstraks nog een slecht idee? Zo ja, hoelang is het dan al een góéd idee?
- Ik zeg dat alleen maar om te accentueren dat het écht een goed idee is. Dat er vaak zulke slappe ideeën voorbijkomen dat het de moeite waard is om te benadrukken dat dit nu eens een góéd idee is.
- Ja, maar er waren nog helemaal geen andere ideeën aan de orde gewéést. Ik zeg: ‘Zullen we een ijsje gaan eten?’, en jij zegt: ‘Dát is pas een goed idee!’
- Nou ja, het is meer overdrachtelijk bedoeld, denk ik. ‘Is de krant er al?’, dat zegje toch ook? En dan bedoel je niet van: poe-poeh wat is die krant vandaag vroeg, maar gewoon: is hij al bezorgd? Dat bedoel ik maar.
- Ja hier, weer zoiets.
-Wat?
- Dat maar.
- ‘Máár’? Welk maar?
- ‘Dat bedoel ik maar’, zeg jij. ‘Dat bedoel ik’, bedoel je, dus vanwaar dat maar? Wat bedoel je eigenlijk met dat maar?
- ‘Slechts’, dat bedoel ik slechts. Dat bedoel ik daarmee. ‘Slechts’.
- En wat bedoel je met slechts?
- Dat het verder niet zo belangrijk is. Zeg, waar hebben we het eigenlijk over?
- Goeie vraag. Over van dat soort rare woordjes. Vreemd, je gebruikt ze voortdurend, maar je bedoelt er eigenlijk niets mee.
- Nee. Ik bedoel: ja. Maar op de een of andere manier zijn ze wel nodig.
- Ja. Anders wordt alles heel vlak, wat je zegt, en droog.
- Het zout en peper van de taal, zoiets is het eigenlijk.
- Verdomd. Op zichzelf proef je ze niet...
-... als het goed is tenminste...
-... maar als ze ontbreken, merk je het meteen.
- Juist. De zout-en-peperwoordjes.
- Zouden die nou ook echt bestaan?
- Hoe bedoel je?
- In de officiële taalkunde, zeg maar.
- Ach welnee joh, wij lullen toch maar wat. Zeg, maar gaan we nu een ijsje eten?
- Ja lekker.
- Oké, laten we dan gaan.
- ‘Dán’? Hoe bedoel je ‘dan’? We gingen toch nu?
●