Weer taalruzie in EU
Het begint bijna een traditie te worden: telkens als de Europese Unie een nieuwe halfjaarlijkse voorzitter heeft, ontstaat er gekissebis over de talen die op Europese bijeenkomsten wel of niet gesproken zouden moeten worden. Begin september was het weer zover. Tijdens een informele bijeenkomst van ministers van Buitenlandse Zaken rees de vraag of ook het Duits daar een van de voertalen moest worden.
De regel is dat er op informele bijeenkomsten van EU-ministers drie voertalen zijn: Frans, Engels en de taal van het voorzitterschap (op het ogenblik het Fins). Sinds het begin van het Finse voorzitterschap, begin juli, heeft Duitsland geëist dat het Duits dezelfde status zou krijgen als het Frans en het Engels. Toen Finland niet inging op de Duitse eis, besloot Duitsland tot een boycot van de bijeenkomsten. Daaraan kwam een eind toen de Finse voorzitter Duitsland toestond om Duits te spreken. Minister Fischer begon zijn toespraak in het Duits (dat werd vertaald door voor de gelegenheid ingehuurde tolken), maar al snel vond hij het toch handiger om op het Engels over te stappen.
De Spaanse minister Matutes maakte daarop duidelijk dat hij het eens was met het oorspronkelijke standpunt van het Finse voorzitterschap. Duits moet geen voertaal worden, en als het dat wel wordt, dan zal dat ook moeten gelden voor de overige talen van de EU. De Italianen steunden de Spaanse minister. Besloten werd om de lidstaten in Brussel een oplossing voor de kwestie te laten zoeken.
En Nederland? Minister Van Aartsen vond de zaak niet heel belangrijk; hij verliet de vergaderzaal en liet de discussie over aan zijn collega's.
Bron: NRC Handelsblad, 6-9-1999