Geen willekeur
De Roo: ‘Mevrouw Kleingeld zegt bijvoorbeeld “Een bloeding gehad”, terwijl een grammaticale Nederlandse zin normaal gesproken altijd minstens één vervoegd werkwoord heeft, de persoonsvorm: “Ik heb een bloeding gehad.” Mevrouw Kleingeld mijdt de persoonsvorm: ze maakt liever geen heb van hebben. Gezonde Nederlanders maken ook weleens zinnen zonder persoonsvorm, maar zij doen dat alleen in heel bijzondere omstandigheden. Bij een uitroep bijvoorbeeld (“Ik een huis kopen? Nooit van mijn leven!”) of als antwoord op een vraag (“Wat ga je doen?” “Een boek lezen.”) Agrammatici doen dat vaker, maar ze zetten nog steeds hun woorden niet in elke willekeurige volgorde: ook mevrouw Kleingeld zal bijvoorbeeld niet snel “Gehad een bloeding ik” zeggen.’
‘Bovendien voldoen die zinnen zonder persoonsvorm in het Nederlands aan allerlei voorwaarden. Als iemand vraagt: “Wat doe je?”, kun je daarop ook als gezond mens niet antwoorden: “Ik een boek lezen.” Als we een zin zonder persoonsvorm maken, laten we kennelijk ook het onderwerp van de zin weg. Afasiepatiënten hebben diezelfde neiging. Ook mevrouw Kleingeld zegt meestal niet “Ik een bloeding gehad”, maar “Een bloeding gehad.” Alleen als het echt absoluut noodzakelijk is om het onderwerp uit te drukken, omdat het anders onduidelijk is over wie het gaat, gebruikt ze het onderwerp wel. “Piet ook komen”, zegt ze dan.’