| |
| |
| |
‘Ik ben beslist geen enge schoolfrik’
Het verzorgde Nederlands van Huygens-kenner dr. H.M. Hermkens
Jan Erik Grezel
Dr. H.M. Hermkens behoort tot het snel uitstervende ras van de traditionele ijveraars voor correct Nederlands. Zijn handboek Verzorgd Nederlands heeft veel studenten ‘verantwoord taalgebruik’ bijgebracht. Maar zijn hart ligt bij de zeventiende eeuw. ‘De taal van Constantijn Huygens benadert voor mij het ideale soort Nederlands.’
Dr. H.M. Hermkens (1922) is vroeg begonnen als ijveraar voor verzorgde taal. In zijn Nijmeegse studentenjaren kritiseerde hij al de taal van de universiteitskrant, in een artikel getiteld ‘Onzuivere, duistere en onbeheerste taal in het N.U.B.’ In 1964 promoveerde hij op een proefschrift over Huygens' gedichten. Hij was tot 1984 docent (historische) taalkunde aan de Katholieke Leergangen in Tilburg voor m.o.-studenten.
Hermkens schreef een serie handboeken voor het onderwijs, waaronder Fonetiek en fonologie, Spelling en interpunctie en Verzorgd Nederlands, dat hij zelf ‘gematigd normatief’ noemt. Zijn trots en levenswerk is de wetenschappelijke uitgave in vier kloeke delen van Trijntje Cornelis, een klucht van Constantijn Huygens uit 1653. In een van de delen staat een ‘hertaling’ van het stuk naar modern Nederlands. ‘Ik noem het een hertaling, omdat het een overzetting is naar een andere taalfase, niet naar een andere taal.’ Een populaire uitgave van deze klucht (die Hermkens samen met P. Verhuyck verzorgde) verscheen in 1997.
‘Is dat nou niet leuk om te weten?’ Dr. H.M. Hermkens legt enthousiast uit waar het woord verschalken vandaan komt. ‘In de zeventiende eeuw betekende schalk “knecht”. Ons woord maarschalk is oorspronkelijk een “jongen die voor de merrie zorgt”. Wie schalks is, gedraagt zich als een knecht, en zo kom je bij verschalken, dat eigenlijk “iemand tot knecht maken” betekent. Ik vind het een groot gemis dat studenten Nederlands dat soort historische betekenisontwikkelingen tegenwoordig niet meer onderwezen krijgen in hun opleiding.’
De verschraling van de studie Nederlands, het achteloze taalgebruik in de media en het onnozele geneuzel van de jeugd - het is Hermkens allemaal een doorn in het oog. Spellinguitspraak (‘het’ zeggen in plaats van ‘ut’), het gebruik van woekerwoorden (dus, gewoon), mode-uitdrukkingen (Ik zeg van...) vinden geen genade in zijn ogen. ‘Ik erger me, maar ik maak me niet meer kwaad. Ze doen maar. Ik heb m'n best gedaan’, zegt hij berustend.
| |
Acribie
Harrie Hermkens (grijze baard, lange lokken) voldoet niet aan het stereotiepe beeld van de steile taalhoeder van de oude stempel. Hij is niet iemand van veel plichtplegingen. Hij wil, ondanks z'n 76 jaar, het liefst getutoyeerd worden. Ook spreekt hij met een onmiskenbare tongval, niet gemaakt correct. ‘Ik verloochen mijn Limburgse achtergrond niet, ofschoon ik de sterkste accenten heb afgeleerd. Ik spreek drie zuidelijke dialecten. Het Nederlands heb ik als vreemde taal geleerd.’
In de neerlandistiek is zijn werk in verband met Constantijn Huygens zoveel als een monument. De uitgave van Huygens' klucht Trijntje Cornelis is zijn trots. Maar behalve filoloog (huiselijk gezegd iemand die teksten bestudeert om de juiste vorm ervan vast te stellen) is Hermkens, met zijn geestverwanten Zaalberg en Damsteegt, ook een van de aartsvaders van de ‘taalzorg’-traditie. Hij ziet zelf een directe relatie tussen taalzorg en zeventiende-eeuws. ‘Acribie - nauwkeurigheid - is de belangrijkste eigenschap die de filoloog moet hebben. Als je als filoloog niet heel precies leest en interpreteert, dan maak je onherstelbare fouten. Diezelfde nauwkeurigheid ligt ten grondslag aan mijn taalzorg: gedachten netjes en precies formuleren.’ En dat doet Hermkens als hij schrijft. ‘Een heel precieze man die geen komma verkeerd zet’, zegt iemand die als redacteur met hem te maken heeft gehad.
| |
Voorzichtiger en milder
Veel neerlandici (in het bijzonder m.o.-studenten) zijn opgegroeid met Hermkens' handboeken Spelling en interpunctie en Verzorgd Nederlands. Dat laatste boek was lange tijd een houvast voor docenten Nederlands en professionele taalbeoefenaars die praktische aanwijzingen nodig hadden voor het taalgebruik. Nagenoeg alle ‘klassieke’ stijl-, stel- en spellingkwesties komen erin aan de orde. Het gebruik en misbruik van hun, hen en haar, het verschil tussen u is en u bent, pleonasmen en tautologieën, bombastische taal en primitieve zinsbouw, de tangconstructie en
| |
| |
‘tante Betje’ - het is maar een greep uit de inhoud.
Dr. H.M. Hermkens: ‘De norm moet bepaald worden door mensen die hun taal bewust en verantwoord gebruiken. Ik geef toe dat het glibberige begrippen zijn.’
Foto: Han Hermkens
Wie de opeenvolgende drukken vergelijkt, ziet het oordeel van de schrijver in de loop der jaren voorzichtiger en milder worden. Hermkens is wellicht de rekkelijkste onder de preciezen. ‘Ik ben beslist geen enge schoolfrik die alles afkeurt wat niet volgens de regels is. Vroeger heb ik me wel puristisch gedragen, maar ook toen knaagde de twijfel al aan m'n ziel. Taal is in ontwikkeling, dat weet elke taalkundige. Je moet je oordeel daarom aanpassen. Ik kom weleens tot de ontdekking dat sommige germanismen algemeen worden en tot het Nederlands gaan behoren. Veertig jaar geleden keurde ik het woord eenmalig af. Maar als we voor dat begrip geen goed Nederlands woord hebben, is eenmalig toch een aanwinst voor het Nederlands?’
De aanvaarding van een nieuw woord of een grammaticale verandering valt mensen als Hermkens toch zwaar. ‘Het meewerkend voorwerp wordt steeds meer als onderwerp gebruikt. “Hij wacht een berisping” zeggen veel mensen in plaats van “Hem wacht een berisping”. Het heeft geen zin je daartegen te verzetten, al zal ík het niet schrijven.’
In Verzorgd Nederlands keurt u nog dingen af die langzamerhand ingeburgerd zijn. U maakt bijvoorbeeld een onderscheid tussen geregeld en regelmatig, en ook tussen indertijd en destijds. Veel Nederlanders gebruiken die woorden toch door elkaar?
‘Ja, dat is alweer jaren geleden geschreven. Ik zou dat ook niet meer opnemen. Het boek is niet herdrukt, omdat ik in de laatste druk te veel wilde veranderen. Dat vond de uitgever te duur worden. Maar ik wilde het niet meer in deze vorm op de markt hebben.’
| |
Taal van de straat
‘Voor mij bepaalt de usus - het gebruik - de norm. Maar vervolgens is de vraag: het gebruik door wie? Is dat de grote massa? Dan vervalt het Nederlands snel tot de taal van de straat. De norm moet bepaald worden door mensen die hun taal bewust en verantwoord gebruiken. Ik geef toe dat het glibberige begrippen zijn.’
‘Maar ik keer mij ook tegen de taaldictatuur van de negentiende-eeuwse schoolmeesters met hun absolute normen. Het verschil tussen hun en hen is kunstmatig. Iedereen zegt: “Ik heb hun gezien”, zelfs degenen die stellig ontkennen dat ze dat zeggen. En ik vind hun in dat geval goed, al worden sommige lezers van Onze Taal misschien kwaad als het goedgekeurd wordt. Dan en als is ook zo'n uitvinding uit de vorige eeuw. In spontaan taalgebruik zeggen velen “groter als”. Maar o wee als je mensen daarop betrapt.’
‘Het slechte voorbeeld wordt vooral gegeven door presentatoren op radio en tv. En die hebben volgens mij een grote invloed.’
Naast die al dan niet verkeerde woordjes stelt u in uw artikelen ook uitdrukkelijk fonetische eigenaardigheden aan de orde.
‘Ik erger me verschrikkelijk aan de spellinguitspraak, vooral op radio en tv: “hét” zeggen in plaats van “ut”, “één” in plaats van “un”. In gesproken Nederlands bestaat het niet, behalve in de uitdrukking je van het.’
In Onze Taal hebt u de spellinguitspraak van Drs. P eens aangekaart, onder andere vanwege het rijm in de regels ‘Wij zien hier voor ons oog een onverbiddelijke wet / Want als ik niet de veerman was, dan was een ander het.’ U vroeg om een reactie van de dichtende doctorandus zelf.
‘Hij schreef mij toen: “Het bestaat in het Nederlands, want ik gebruik het.” Dat was voor mij een discussie op een ander niveau. Ik vond het jammer dat zo'n man wiens werk ik erg bewonder, toch aan taalbederf doet.’
| |
Averechtse assimilatie
‘Het slechte voorbeeld wordt vooral gegeven door presentatoren op radio en tv. En die hebben volgens mij een grote invloed. Als ik naar het nieuws kijk, hoor ik om de twee seconden een geval van averechtse assimilatie: “Dat iz zo” in plaats van “Dat is so”. Het
| |
| |
gaat met name om de v en z aan het begin van een woord. Die v en z zijn in beginpositie “functioneel niet zwaar belast”, zoals fonologen zeggen. Dat betekent: of ik nu een z of een s zeg, niemand zal mij misverstaan. Bij v en f net zo: “vis” of “fis”, dat maakt niet uit. Er zijn slechts enkele paren als vee en fee, maar de context geeft onmiddellijk uitsluitsel over wat er bedoeld wordt.’
‘Het Nederlands heeft al eeuwen de gewoonte die v en z te verscherpen. Normale taalgebruikers zeggen “seventig” en niet “zeventig”. Maar nu willen de televisiemensen die stemhebbende beginletter redden. Hoe komt dat? De meesten komen uit Amsterdam of omgeving. Die hebben helemaal geen v of z geleerd. Omdat ze bij de omroep werken, willen ze het extra goed doen. Ik vraag me alleen af: ben ik nou de enige die dat hoort?’
Kunt u de inhoud nog wel volgen als u zo op de vorm gespitst bent?
‘O ja, ik kan de preek van de pastoor heel goed navertellen en tegelijkertijd zeggen wat zijn taaleigenaardigheden zijn.’
| |
Mammoetwet
Wat zijn anno 1999 uw grootste ergernissen?
‘Het achteloze taalgebruik, vooral van de jeugd. De meestvoorkomende fouten worden met het stellen gemaakt. Scholieren kunnen dat tegenwoordig niet meer, omdat ze het niet meer leren. De belangrijkste eis is dat de gedachtegang zich logisch ontwikkelt in een passende vorm. Wat ik onder ogen krijg, is toch vaak onnozel en slordig.’
‘Wat studenten tegenwoordig misschien goed leren, is een vlotte babbel ontwikkelen en zich sociaal goed voordoen, zodat ze snel een baan in het bedrijfsleven vinden. Ze hebben allerlei nieuwe vakken waar ik niets van weet: communicatiewetenschappen, computerkunde.’
‘Het peil is sterk gedaald door de grote toestroom sinds de invoering van de Mammoetwet. Het onderwijs heeft zich aangepast aan het niveau van de studenten, de eisen zijn steeds lager geworden. Er moeten voldoende studenten slagen, anders krijgt de instelling minder geld. Ik ben erg pessimistisch over het niveau van het universitair onderwijs. De oude kweekschoolklanten die ik op de m.o.-opleiding had, dat was nog goed volk. Die hadden een gedegen opleiding gehad.’
Het wordt zo wel een rituele klaagzang, in de trant van ‘Vroeger was alles beter.’ Is er niets positiefs te melden?
‘Misschien klink ik te veel als een gedesillusioneerde oude man, maar ik heb lol in m'n leven. Ik zoek m'n geluk nu in andere dingen. Toch heb ik m'n vak niet losgelaten, ik blijf hartstochtelijk filoloog.’
‘Wat studenten tegenwoordig misschien goed leren, is een vlotte babbel ontwikkelen en zich sociaal goed voordoen, zodat ze snel een baan in het bedrijfsleven vinden. Ze hebben allerlei nieuwe vakken waar ik niets van weet: communicatiewetenschappen, computerkunde.’
| |
Huygens
‘Ik heb een kleindochter, die studeert binnenkort af in het vak Nederlands. Alles wat zij weet, weet ik niet, en alles wat ik weet, weet zij niet. De opleiding is in korte tijd zo sterk veranderd dat er geen enkel verband meer is tussen wat de vorige generatie heeft geleerd en wat ze nu leren. Neem mijn vakgebied, zeventiende-eeuwse taal en literatuur: dat is afgeschaft. Daardoor missen studenten historisch inzicht in taalontwikkeling. Je moet als neerlandicus via klankwetten toch kunnen laten zien dat omhelzen van hals is afgeleid?’
‘Het is verder een grote verarming dat studenten geen kennis meer maken met mensen als Huygens.’
Waarom bewondert u die taal van Huygens zo?
‘Die beantwoordt aan mijn idealen van een taal. Huygens beheerste zijn taal tot in de puntjes. Het is het ideale soort Nederlands voor die tijd. Huygens, en ook Hooft, waren mensen die hun taal cultiveerden op een manier zoals het voor en na die tijd nooit meer is gedaan. Zo gebruikte Huygens in Trijntje Cornelis op sublieme wijze afwisselend het Antwerpse en het Hollandse dialect.’
‘Al tijdens mijn studie heb ik me op de zeventiende eeuw gericht. Ik moest eens tentamen moderne letterkunde doen bij professor Asselbergs, een heel interessante kerel trouwens, die op college bijvoorbeeld zomaar een halfuur uitweidde over Belgische bieren. We wisten dat hij de helft ter plekke verzon, maar we hingen aan z'n lippen. Enfin, na afloop van het tentamen, dat heel slecht ging, zei hij tegen mij: “Hermkens, je weet er niks van, maar ik geef je een zes omdat jij van zeventiende-eeuws meer weet dan ik.” Hij wou maar zeggen: ieder z'n specialisme.’
| |
Gering effect
Had u zelf niet een leerstoel moeten bekleden?
‘Ik heb twee keer gesolliciteerd. In Leuven kozen ze voor Paardekooper. In Nijmegen had ik tegen Van den Toorn geen schijn van kans. Een heel bekwame man, dus die keus kon ik billijken. Achteraf betreur ik het niet dat ik het niet ben geworden. Het was in de tijd van de studentenprotesten, en de Nijmeegse neerlandici eisten onderwijs in een taalkunde die gericht was op de noden van het volk. Daar had ik de grootste conflicten gekregen.’
U kunt veertig jaar ijveren voor taalzorg overzien. Wat is het effect van uw werk op dat gebied geweest?
‘O, heel gering. Ik heb invloed gehad op studenten, die heb ik de filologische acribie en de zorg voor taal bijgebracht. Maar ik besef dat ik op z'n hoogst een beetje heb bijgestuurd. Als laatste zin van een artikel schrijf ik tegenwoordig: “Het zal wel niet veel helpen, maar ik heb het in elk geval gezegd.”’
|
|