Geschiedenis op straat
Hunnenweg
Riemer Reinsma
Uit: De Grote Winkler Prins, zesde druk, 1947-1954
Weinig volkeren hebben in de geschiedenis een zo slecht imago gekregen als de Hunnen. Ze golden als wreed en oorlogszuchtig. ‘Waar Attila's paard de hoeven heeft gezet, groeit geen gras meer’, luidde een gevleugeld woord. Gelukkig hebben de woeste ruiters met hun kleine paarden nooit één enkele stap in ons land gezet, al heeft het niet gek veel gescheeld. Immers, ze zijn in minder dan een eeuw uit Mongolië via de Oekraïne (aankomst in 375 na Chr.) naar het oosten van Frankrijk opgerukt, In de buurt van Châlons-sur-Marne werden ze in 451 definitief verslagen.
De Hunnen zijn dus niet in Nederland geweest. Maar hoe komt het dan dat sommige Nederlandse straatnamen het tegendeel suggereren? We hebben bijvoorbeeld een Hunnenweg (Maastricht en Voorthuizen), Hunneweg (Schalkhaar), Hunneveldweg (Zevenaar), Hunnenpad (Putten) en een Hunnenberg (Veldhoven).
Over die vraag bestaat veel onzekerheid. Al meer dan een eeuw hebben etymologen hun gebit gebroken op de woorden en namen die met hunne- beginnen. En ook op de woorden die met hune- beginnen, want beide vormen werden in de negentiende eeuw vrolijk door elkaar heen gebruikt. Overigens lijkt de versie met één n (onder meer te zien in de straatnaam Hunenbaan in Emmen) de oudste te zijn. In de zestiende eeuw spelde men ‘Huynen’, de vorm ‘Hunnen’ dook pas in de zeventiende eeuw op. De vraag is dan ook: is er een verband met het raadselachtige woorddeel hune- in hunebed en in de kasteelnamen Hunenborg en Huneschans?
In 1879 deed de Winkler Prins Encyclopedie een dappere gooi naar de oplossing van het raadsel. Het naslagwerk legde een verband met de bergreuzen uit de Germaanse godenleer. Deze zouden ‘de vertegenwoordigers (zijn) van de toomelooze, onaangename krachten der natuur’ en ‘ook den naam van hunen’ dragen. Naar deze ‘hunen’ zouden de hunebedden zijn genoemd.
Een jaar of twintig later begaf ook het Woordenboek der Nederlandsche Taal, dat aan de H toe was, zich in het taalkundige mijnenveld. Men was in ieder geval al een stuk voorzichtiger dan de Winkler Prins. Het WNT opperde twee verklaringen. Ten eerste die mythische reuzen van de Winkler Prins; het WNT onderbouwde deze hypothese door te verwijzen naar het Nieuwnederduitse woord hüne voor ‘reus’. De tweede mogelijke verklaring was gelegen in het woorddeel hunne-, henne- of hene-, dat ‘doods-’ zou betekenen. Hunebed betekende dan ‘doodsbed’. Hunne- en zijn varianten kwamen volgens het WNT in verscheidene Germaanse talen voor. Maar het woordenboek geeft helaas geen enkel voorbeeld.
Tegenwoordig is men nog voorzichtiger. Er wordt nu behoedzaam een derde verklaring geopperd. De achtste-eeuwse Engelse geschiedschrijver Beda noemt in zijn in het Latijn geschreven kroniek een volksstam met de naam Huni. Hij bedoelt daarmee niet de Hunnen, maar een bijna gelijknamige Germaanse stam die uit Noord-Duitsland afkomstig was. In de vroege Middeleeuwen, zo nemen deze etymologen aan, zou men dan - ten onrechte, zoals we nu weten - gedacht hebben dat deze Huni de bouwers zouden zijn geweest van de hunebedden. En ook - maar dat kan wél terecht geweest zijn - de bouwers van de in de negende eeuw aangelegde ringwal Hunenborg.
Later in de Middeleeuwen raakte de naam van de stam Huni in de vergetelheid. En toen is men volksetymologisch een verband gaan leggen met de Hunnen. Dat is ook wel te begrijpen, want de Hunnen zijn als een komeet door de wereldgeschiedenis geschoten. Hun optreden duurde nog geen eeuw, maar de huiver die ze wekten, heeft lang nagetrild. Nog in 1548 noemde Anna Bijns de Hunnen in een van haar tirades tegen ketters en ander geboefte in één adem met de Turken, die op dat moment in het oosten van Europa oprukten naar het Westen:
Tes meest al Rapiamus (= gespuis) (...), Die tegen Gods woort als Turcken en Hunen bassen, Futselaers (= knoeiers), bedrieghers en loos (= sluwe) cooplien.
Om kort te gaan: op onze Hunne(n)- wegen, onze Hunenbaan (Emmen), Hunneveldweg (Zevenaar) en ons Hunnenpad heeft zich misschien een van Beda's Huni vertoond, maar nimmer een Hun - al hebben onze voorouders lang gedacht van wél.