| |
| |
| |
Taalmythen [2]
‘De ene taal wordt sneller gesproken dan de andere’
Erwin Marsi - Katholieke Universiteit Nijmegen
Er bestaan opvattingen over taal die zo hardnekkig zijn dat ze niet meer bewezen hoeven te worden. ‘Kinderen kunnen tegenwoordig niet goed meer lezen en schrijven’ is er een. Of: ‘De media verpesten het zorgvuldige taalgebruik’. Sommige van deze stellingen bevatten een kern van waarheid, andere zijn alleen gebaseerd op vooroordelen. In de serie ‘Taalmythen’ onderwerpen we een aantal van dergelijke populaire opvattingen aan een nadere beschouwing. De eerste aflevering verscheen in het aprilnummer en ging over de stelling ‘Vreemde woorden bedreigen het Nederlands’.
Veel mensen menen dat de ene taal sneller wordt gesproken dan de andere. Aanhangers van deze mythe zijn bijvoorbeeld te vinden onder vakantiegangers in mediterrane landen. Zij zijn ervan overtuigd dat Zuid-Europeanen (Italianen, Fransen) veel sneller spreken dan Nederlanders. De gedachte is dan dat dit niet aan de sprekers ligt, maar aan de talen. Hoe juist is dit? Taalkundige en spraaktechnoloog Erwin Marsi verdiept zich in onderzoek op dit gebied en komt tot verrassende conclusies.
Je zit op een terras in hartje Rome te genieten van een kopje espresso als je rust wordt verstoord door een mobiele telefoon. Je buurman grijpt het voor Italianen onontbeerlijke apparaat en ontbrandt in een spervuur van woorden waarvan de betekenis je ontgaat. Wordt hier telefonisch een ruzie uitgevochten of praten alle Italianen zo snel?
Veel mensen denken dat Italiaans sneller wordt gesproken dan Nederlands. Russisch daarentegen, en zeker dat van Boris Jeltsin, geeft de indruk langzamer te zijn dan het Nederlands. Zelfs binnen onze landsgrenzen lijken dialecten te verschillen in spreeksnelheid: Haags of Amsterdams klinkt rapper dan Wassenaars, Nijmeegs of Limburgs.
| |
Niet eenvoudig te meten
Maar is het werkelijk zo dat sommige talen of dialecten sneller worden gesproken dan andere, of is hier sprake van een populaire maar onjuiste veronderstelling? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is binnen de wetenschap, met name binnen de fonetiek (het vakgebied dat spraakklanken bestudeert), gezocht naar een objectieve manier om spreeksnelheid te meten. Dit blijkt lang niet zo eenvoudig te zijn als het op het eerste gezicht lijkt. Allereerst is de spreeksnelheid natuurlijk afhankelijk van de situatie. Een ambtenaar van de burgerlijke stand die tijdens de huwelijksvoltrekking het spreektempo van een standwerker aanhoudt, zal weinig succes oogsten, net als een verslaggever die de finish van een wielerwedstrijd verslaat met de snelheid van een grafrede.
Verder is het duidelijk dat ook de emotionele gesteldheid van de spreker van invloed is. Zo praten we over het algemeen sneller als we onder druk staan, en langzamer als we vermoeid zijn. En natuurlijk is spreeksnelheid voor een aanzienlijk deel persoonsafhankelijk: Wim Kok spreekt langzaam, Paul de Leeuw snel. Uit een recent promotieonderzoek van Monique van Donzel blijkt bijvoorbeeld dat van een groep Nederlandse sprekers die een verhaal van Carmiggelt navertellen de snelste spreker meer dan anderhalf keer zo snel is als de langzaamste spreker.
| |
Spreken is pauzeren
In een zorgvuldig opgezet wetenschappelijk onderzoek is het mogelijk de meeste van deze klippen te omzeilen. Zo kunnen we in principe verschillende talen of dialecten op een eerlijke manier vergelijken. Maar als we dat doen, blijkt dat een aanzienlijk deel van de spreektijd opgaat aan pauzes en aarzelingen; tijd waarin strikt genomen dus niet gesproken wordt (zie het kader ‘Spreeksnelheid versus uitspraaksnelheid’ hiernaast). In spontane spraak (d.w.z. als er niet wordt voorgelezen) kan soms wel bijna de helft van de tijd bestaan uit enkel stilte. We moeten daarom onderscheid maken tussen de uitspraaksnelheid, waarbij stiltes niet worden meegerekend, en de totale
| |
| |
spreeksnelheid. De vraag is dus: verschillen talen inderdaad, zoals de indruk is, in uitspraaksnelheid?
Als we willen weten hoe snel iemand kan schrijven of typen, dan meten we dat in het aantal woorden per minuut. Het ligt voor de hand om de spreeksnelheid op dezelfde manier te meten. Dit is voor het vergelijken van sprekers van dezelfde taal misschien een goede manier, maar het is ongeschikt voor het vergelijken van sprekers van verschillende talen. Sommige talen hebben namelijk veel meer lange woorden dan andere. Zo schrijven we in het Nederlands een samenstelling als spreeksnelheid aan elkaar, terwijl het Engelse equivalent speech rate als twee losse woorden wordt geschreven. In ongeveer dezelfde tijd dat een Nederlander dit woord in zijn eigen taal uitspreekt, zou een Engelsman in zíjn taal twee woorden zeggen, en dus twee keer zo snel zijn. Talen met een complexe woordbouw, zoals het Turks, zouden daardoor helemaal een lage spreeksnelheid lijken te hebben. Bovendien is het moeilijk om te bepalen wat het equivalent van een woord is in een karakterschrift als het Chinees.
| |
Sneuvelende klanken
Is het dan eerlijker als we de spreeksnelheid meten in het aantal lettergrepen per seconde? Hierbij treedt echter een soortgelijk probleem op, aangezien sommige talen relatief korte lettergrepen hebben, en andere relatief lange. Een normaal Nederlands woord als schroomt vormt één lettergreep bestaande uit zes spraakklanken, of ‘fonemen’. In het Japans daarentegen bestaan vrijwel alle lettergrepen uit niet meer dan twee of drie fonemen. Allicht dat Japanners meer lettergrepen per seconde produceren dan Nederlanders.
In het Japans bestaan vrijwel alle lettergrepen uit niet meer dan twee of drie spraakklanken. Allicht dat Japanners meer lettergrepen per seconde produceren dan Nederlanders.
Zo komen we dus terecht bij het meten van spreek-snelheid in het aantal fonemen per seconde. Maar ook deze aanpak is niet zonder problemen, want hoe sneller iemand spreekt, hoe meer fonemen er sneuvelen. Tijdens een langzame, zorgvuldige uitspraak van ‘Ik moet telkens ergens een wagentje wisselen’ zullen alle onderstreepte fonemen netjes worden uitgesproken, maar met een hoge spreeksnelheid zullen de meeste sprekers ze achterwege laten, en iets produceren als ‘kmoet telkes erges een wagetje wissle’. Als je sneller gaat spreken, produceer je minder fonemen en neemt je uitspraaksnelheid dus niet evenredig toe.
| |
Spreeksnelheid versus uitspraaksnelheid
Als we spreken, brengen we de lucht aan het trillen. Deze trillingen kunnen met een microfoon worden opgenomen en grafisch worden weergegeven in de vorm van een zogenoemd oscillogram. De afbeelding hiernaast is een oscillogram van een stukje spontane spraak (d.w.z. er wordt niet voorgelezen). Pauzes zijn hierin duidelijk te onderscheiden doordat de trilling dan praktisch nul is. In tegenstelling tot gedrukte woorden, die van elkaar worden gescheiden door een spatie, worden gesproken woorden niet altijd van elkaar gescheiden door een pauze. Het oscillogram laat zien dat de meeste woorden zelfs gewoon aan elkaar vast zitten. Desondanks vinden we een aanzienlijk aantal pauzes, waarvan sommige relatief lang zijn ten opzichte van de fonemen (afzonderlijke spraakklanken). Dit betekent dat er gedurende een aanzienlijk deel van de spreektijd eigenlijk niet echt wordt gesproken. Vandaar dat bij het meten van de snelheid van spreken de pauzes vaak niet worden meegeteld. We hebben het dan over de uitspraaksnelheid in plaats van de spreeksnelheid. Voor het Nederlands ligt de uitspraaksnelheid meestal tussen de drie tot zeven lettergrepen per seconde, afhankelijk van de spreker en de situatie.
| |
| |
| |
Nederlands verslaat Italiaans
Ondanks alle moeilijkheden die het meten van spreeksnelheid met zich meebrengt, zijn er onderzoekers die verschillende talen met elkaar hebben vergeleken. De Nederlandse fonetica Els den Os heeft Nederlands met Italiaans vergeleken en vond geen echt verschil in de spreeksnelheid gemeten in lettergrepen per seconde. In strijd met de verwachting van velen bleek het Nederlands zelfs iets sneller uitgesproken te worden dan het Italiaans, gemeten in fonemen per seconde. De Amerikaanse onderzoekers Oser en Peng hebben Amerikaans-Engels en Japans met elkaar vergeleken en vonden geen significant verschil in het aantal fonemen per seconde. Een andere groep onderzoekers onder leiding van Kowal vergeleek Engels, Fins, Frans, Duits en Spaans, en vond evenmin een significant resultaat. Op grond van deze onderzoeken zouden we het idee van snelle en langzame talen dus naar het rijk der fabelen moeten verwijzen.
Tegen alle verwachting in konden de proefpersonen de snelheid van het voor hen onbegrijpelijke Marokkaans net zo goed beoordelen als die van het Nederlands.
Zijn onze oordelen over spreeksnelheid dan misschien onbetrouwbaar, en líjkt het alleen maar zo dat de ene taal sneller wordt gesproken dan de andere? Met andere woorden: moeten we het verschil niet bij de uitspraak zoeken, maar juist bij onze waarneming? Ook in deze richting hebben fonetici gezocht. Uit onderzoek van Toni Rietveld en Wieke Eefting aan de universiteit van Nijmegen blijkt dat we tempovariaties in spraak behoorlijk nauwkeurig kunnen waarnemen. Ze maakten met behulp van de computer paren van zinnen waarvan de ene maar een heel klein beetje langer duurde dan de andere. Vervolgens lieten ze deze zinnen aan een groot aantal proefpersonen horen, die moesten zeggen welke van de twee sneller klonk. Het bleek dat als je spraak ‘indikt’ met maar 4,5% - waarbij 5 seconden spraak dus tot iets minder dan 4,8 seconden wordt versneld - we dat onderscheid kunnen horen.
| |
Spreeksnelheid en intonatie
Het spreekt voor zich dat onze waarneming van de spreeksnelheid gebaseerd moet zijn op de hoeveelheid spraak die per tijdseenheid wordt geproduceerd: naarmate de spreker meer fonemen (afzonderlijke spraakklanken) per seconde produceert, zal de luisteraar die spraak ook als sneller waarnemen. Verrassend is echter dat onze waarneming van de spreeksnelheid ook blijkt af te hangen van het toonhoogteverloop, oftewel de intonatie. De Nijmeegse fonetici Carlos Gussenhoven en Toni Rietveld hebben een aantal experimenten uitgevoerd om dit verschijnsel voor het Nederlands te onderzoeken. Een van hun ontdekkingen betrof het verschil tussen de twee intonatiepatronen die hieronder zijn afgebeeld. Om dit te kunnen begrijpen is het nodig iets meer te weten van intonatie.
Een van de belangrijkste functies van de intonatie is om aan te geven welke woorden in een zin geaccentueerd zijn. Veel mensen denken dat een accent gemaakt wordt door harder te spreken. In werkelijkheid speelt de luidheid maar een zeer beperkte rol en wordt een woord in de eerste plaats geaccentueerd door de toonhoogte plotseling omhoog of juist omlaag te laten gaan. Er zijn echter meer mogelijkheden om dit te doen. Zo heeft de eerste zin in de afbeelding twee zinsaccenten - de eerste op het woord na, de tweede op het woord beter - die gemaakt zijn door de toonhoogte eerst omhoog en onmiddellijk daarna weer naar beneden te laten gaan. Fonetici noemen dit een intonatiepatroon met twee ‘punthoeden’. In de tweede zin zijn dezelfde woorden geaccentueerd, maar op een andere manier: voor het eerste accent gaat de toonhoogte omhoog en die gaat pas weer naar beneden bij het tweede accent. Dit intonatiepatroon staat bekend als een ‘platte hoed’.
Deze intonatiepatronen hebben Gussenhoven en Rietveld gebruikt voor hun onderzoek naar de invloed van intonatie op de waarneming van spreeksnelheid. Eerst maakten ze opnamen van zinnen die geheel monotoon werden uitgesproken, dat wil zeggen zonder enige verandering in de toonhoogte. Vervolgens maakten ze met speciale computerprogramma's verschillende versies van deze zinnen, de een met twee punthoeden, de ander met een platte hoed. Aan de tijdsduur werd echter niets veranderd; beide versies waren dus precies even lang. Toch bleek dat als deze zinnen vervolgens door proef- personen werden beluisterd, de versie met de platte hoed als significant sneller werd ervaren dan de versie met de twee punthoeden. Een duidelijke aanwijzing dat onze waarneming van spreeksnelheid ingewikkelder in elkaar zit dan we aanvankelijk geneigd zijn te denken.
| |
| |
| |
Oordelen over andere talen
Ondanks deze precisie bij het beoordelen van onze moedertaal zou het kunnen dat onze oordelen over onbekende talen veel minder goed zijn. Maar ook hier wijst wetenschappelijk onderzoek op het tegendeel. Al in 1982 deed Eveline Vaane van de universiteit van Utrecht het volgende onderzoek. Ze maakte opnamen van spraak in het Nederlands, Engels, Frans, Spaans en Marokkaans, waarbij deze talen op drie verschillende snelheden werden gesproken: normaal, snel en extra snel. Vervolgens vroeg ze Nederlandse proefpersonen om de snelheid van de stukjes opgenomen spraak te beoordelen. De gedachte was dat de proefpersonen de snelheid van de Nederlandse spraak goed zouden kunnen beoordelen, die van het Engels redelijk, die van het Frans en Spaans minder, en die van het Marokkaans slecht. Tegen alle verwachting in werd er geen significant verschil gevonden in de accuraatheid van de oordelen, en konden de proefpersonen de snelheid van het voor hen onbegrijpelijke Marokkaans net zo goed beoordelen als die van het Nederlands. Het interessante is dat luisteraars bij het beoordelen van de spreeksnelheid dus blijkbaar niet gebruikmaken van de taalkundige structuur, zoals het onderscheid in woorden, maar van meer abstracte fonetische kenmerken.
| |
Mythe of feit?
Nu zitten we echter met een probleem. Enerzijds blijkt uit metingen van het aantal fonemen of lettergrepen per seconde dat talen nauwelijks van elkaar verschillen in uitspraaksnelheid. Anderzijds blijkt dat onze oordelen over de snelheid van een vreemde taal aardig betrouwbaar zijn, en dat we dus best gelijk kunnen hebben als we denken dat onze Italiaanse buurman met zijn mobiele telefoon sneller praat dan wij Nederlanders.
De oplossing kan in verschillende richtingen worden gezocht. Zo wijst recent onderzoek uit dat onze indruk van de spreeksnelheid niet alleen een kwestie is van het aantal spraakklanken en pauzes dat we horen, maar ook van de intonatie waarmee wordt gesproken (zie het kader ‘Spreeksnelheid en intonatie’ hiernaast). Misschien zijn onze indrukken van verschillende spreeksnelheden van talen dus niet te verklaren uit verschillen in het aantal geproduceerde klanken per seconde, maar eerder uit een verschil in intonatie. Een andere oplossing kan worden gezocht in sociale factoren. Misschien is in sommige taalgemeenschappen sneller dan wel langzamer spreken meer geaccepteerd, of verdient het zelfs de voorkeur. Dit betekent dat de verschillen in spreeksnelheid dus niet te wijten zijn aan structurele verschillen tussen de talen zelf maar eerder aan verschillen in het gebruik van die talen.
Illustratie: Reid, Geleijnse en Van Tol
Een definitief antwoord op deze vragen vergt verder wetenschappelijk onderzoek. De indruk dat sommige talen sneller worden gesproken dan andere is dus misschien wel juist, maar niemand heeft dat nog objectief kunnen meten. Dat de talen uit de traditionele vakantielanden sneller klinken is misschien wel geen toeval. Zittend op een terrasje bent u zelf heel wat ontspannener dan uw opgewonden telefonerende buurman.
|
|