| |
| |
| |
‘Ik wil achterhalen wat zich in de hersenen afspeelt’
Interview met taalkundige Pieter A.M. Seuren
Jan Erik Grezel
Onlangs verscheen er een lijvige, Engelstalige geschiedenis van de westerse taalkunde. Auteur is de Nederlander prof. dr. Pieter A.M. Seuren. Als deskundige in de betekenisleer probeert hij al ruim 30 jaar meer greep te krijgen op dat unieke menselijke vermogen: dat wij elkaar via taal kunnen begrijpen. Al 25 jaar doceert Seuren taalfilosofie en theoretische taalkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Minstens even lang fulmineert hij tegen de school van Chomsky. Binnenkort gaat hij met emeritaat.
‘In augustus word ik ontslagen.’ Professor Pieter Seuren, bijna 65, spreekt niet plechtig van ‘emeritaat’. En als het aan hem lag, ging hij nog 25 jaar door. ‘Voor mij zou de pensioengerechtigde leeftijd gerust 90 mogen zijn.’ Hij heeft nog veel op stapel staan. Binnen een paar jaar ziet een nieuw standaardwerk over zijn specialisme, de semantiek (betekenisleer), het licht. Verder is hij bezig zijn belangrijkste artikelen van de laatste 30 jaar te bundelen. Seuren is al zijn leven lang geobsedeerd door taal, en vooral door betekenis. Hoe brengen mensen ideeën over door middel van woorden en zinnen?
| |
Taalgevoelig
Hij kent een klein dozijn vreemde talen. ‘Een beetje polyglot ben ik toch wel. Ik spreek zeer goed Engels en Italiaans, heel behoorlijk modern Grieks, verder Frans en Duits. Met het Latijn en Grieks ben ik natuurlijk zeer vertrouwd, want van huis uit ben ik classicus. Voor mijn werk heb ik me in het Turks en het Maleis verdiept, maar die talen behéérs ik niet. Wel ken ik een aantal creooltalen. Het Sranantongo in Suriname gebruikt een spellingsysteem dat ik heb ontworpen, al zeggen ze dat er niet bij.’
Taalgevoeligheid hangt volgens hem samen met persoonlijkheid. ‘Intuïtief zeg ik: extraverte mensen leren gemakkelijker vreemde talen. Dat herinner ik me ook uit mijn tijd als docent Italiaans. Sommigen waren te deftig of te benauwd om hun bek behoorlijk open te doen. En dan leer je het niet.’
Praktiserend taaldocent is Seuren slechts kort geweest. Hij was beginjaren zestig vier jaar leraar klassieke talen en oude geschiedenis in Amsterdam. Via de Groningse universiteit kwam hij in 1966 in Cambridge, waar hij ‘lecturer in linguistics’ werd. Na acht jaar Cambridge en Oxford dreef vooral heimwee hem terug naar Nederland, waar hij in Nijmegen hoogleraar taalfilosofie en theoretische linguïstiek werd; hij houdt zich in het bijzonder bezig met semantiek.
| |
Ongelukkig
Hoe legt u gewone mensen uit wat semantiek is? ‘Mensen die met elkaar praten, begrijpen elkaar, onder normale omstandigheden. De vraag van de semantiek is: hoe komt dat? Welke psychologische processen kunnen verklaren hoe mensen zinnen begrijpen? Je hebt het spraakgeluid. Hoe verder je van dat akoestische verwijderd bent, hoe meer cognitief-psychologisch het wordt. Dan kom je bij de semantiek.’
Seurens aanpak wijkt af van de strikt logische, formele semantiek die het vakgebied beheerst. ‘De moderne semantiek is ontstaan binnen de logica. Logici beschouwen de natuurlijke taal als een formele taal, die toevallig door mensen gebruikt wordt. Zij proberen de natuurlijke taal te verklaren in termen van zo'n formeel, wiskundig systeem. Dat is rond 1960 de aanzet geweest tot de semantiek, en die wordt daardoor onder de taalfilosofie gerekend. Zo'n vak heeft dus een heel andere achtergrond dan de taalkunde met haar grammatica.’ Maar Seuren voelde zich uitermate ongelukkig bij de filosofen. ‘Ik had ook de verkeerde nestgeur, ik hield niet genoeg van Heidegger en dat soort zwetsers.’ Hij eiste overplaatsing naar taalkunde. Daar is hij op z'n plek. ‘Semantiek, dat hoort bij de taalkunde.’
Uw benadering is dus ook anders?
‘Bij het verstaan en begrijpen van taal moet men voortdurend een beroep doen op achtergrondkennis. Dat wordt bij de logische semantici helemaal niet meegenomen. Ik zeg: als er een bepaalde ruimte in de hersenen is waar taaluitingen worden geïnterpreteerd, dan heeft die ruimte ook een connectie met wereldkennis en met situatiekennis.’
| |
Elke x heeft een y
‘Laat ik een voorbeeld geven om te laten zien dat taalmateriaal op zichzelf niet voldoende is om een zin precies te begrijpen. Stel, ik heb op basis van een brochure een hotel geboekt voor mijn vakantie. In die
| |
| |
brochure staat: “Elke kamer heeft een douche.” In het hotel aangekomen vind ik op mijn kamer een briefje met een punaise aan de deur geprikt: “Uw douche is aan het eind van de gang.” Het blijkt dat ik de douche met veertien anderen moet delen. Ik ga natuurlijk direct m'n beklag doen bij de eigenaar. Die zegt: “Maar het klopt toch? Bij iedere kamer is een douche.” Niettemin daag ik hem en het reisbureau voor het gerecht en ik win.’
‘Maar nu een ander geval. Ik ben aankomend student. In de informatie over de universiteit van mijn keuze staat: “Elke student heeft een mentor.” Tijdens de introductiedagen blijkt evenwel dat die mentor liefst 15 studenten onder zijn hoede heeft. Ik doe, gesterkt door de uitspraak van de rechter in het vorige proces, wederom mijn beklag, het komt tot een rechtszaak en... ik verlies. De twee zinnen waar het hier om gaat, zijn identiek: “elke x heeft een y”, afgezien van de woorden die je invult. Toch blijkt de betekenis wezenlijk verschillend. Je moet weten hoe het normaliter toegaat in hotels en op universiteiten. Op basis van die kennis heeft de rechter zijn vonnissen geveld.’
Prof. dr. Pieter A.M. Seuren: ‘De grammatica-wetenschap is een verziekt vakgebied.’
| |
Prof. dr. P.A.M. Seuren
Seuren noemt zichzelf een geïsoleerd geleerde met toch een vrij groot lezerspubliek. Zijn ideeën over de afleiding van zinsbetekenissen heeft hij uitgewerkt in het forse en erg technische boek Semantic Syntax uit 1996. Veel toegankelijker is het beknopte Filosofie van de taalwetenschappen (1990), waarin hij alle kanten van de taalkunde belicht. Hij publiceerde verder tal van boeken en artikelen waarin hij steeds de relatie legt tussen grammatica, semantiek en logica. Recentelijk verscheen het 600 pagina's tellende Western Linguistics, een geschiedenis van de westerse taalwetenschap van Plato tot Chomsky.
Anders dan de meeste semantici doen, benadrukt Seuren dat betekenis niet losstaat van de encyclopedische wereldkennis die elk mens in bepaalde mate heeft. Karakteristiek is zijn pleidooi voor een taalkunde met een ‘empirische basis’: ons dagelijks taalgebruik. In die lijn past ook zijn heftige kritiek op de Chomsky-grammatica: ‘Het is speculatieve nonsens die als solide wetenschap wordt verkocht.’
| |
Technisch
Seuren wil graag concreet zijn, maar zijn vakgebied staat bol van de abstracties. ‘Het wordt al snel te technisch. Maar ik kan aangeven hoe ik meer dan dertig jaar geleden begonnen ben. Ik schreef een recensie van het proefschrift van de Nijmeegse taalkundige Albert Kraak, over negatieve zinnen. Ik ontdekte al schrijvend dat de volgorde van logische elementen in een zin een betrekkelijk getrouwe weerspiegeling is van hun logische bereik. Vandaar dat je een verschil hebt tussen “Niet één jongen liep in de rij” en “Eén jongen liep niet in de rij”. Ik werk dan met een boomstructuur en in het ene zinnetje zet ik de aanduiding niet hoger in de boom dan een jongen, in het tweede zinnetje net andersom. Dat klinkt triviaal maar dat is het niet. Zo kwam ik, in m'n eentje, tot het inzicht dat de dieptestructuur van zinnen in feite een logische structuur is. Dat is een van de grote momenten in mijn intellectuele ontwikkeling geweest.’
Maar wat heeft die dieptestructuur voor status? ‘Dat is de input voor het systeem dat ik ontwikkeld heb. Kijk, watje invoert is een boom met bijvoorbeeld de woorden nooit, ik, man, bedriegen met “labels”, je drukt op een knop en de zin “Maar die man heb ik nooit bedrogen” rolt eruit (zie het kader op de volgende pagina). Die dieptestructuur wordt getransformeerd tot een goede Nederlandse zin, de oppervlaktestructuur. Het transformatiesysteem - dat is het systeem dat de dieptestructuur “vertaalt” in de oppervlaktestructuur - is verrassend exact, ook de Engelse ontkenning met don't past erin, en zo gaat het ook in het Russisch, het Frans, enzovoort. Daar heb ik mijn boek Semantic Syntax over geschreven.’
In hoeverre is dit een afspiegeling van de ‘bedrading’ in onze hersenen? Werken de hersenen op dezelfde manier?
‘Het is natuurlijk fantastisch om je met die vraag bezig te houden. Ik ben zoals gezegd niet geïnteresseerd in een of ander formeel systeem op papier dat
| |
| |
geen enkele relatie heeft met wat er in de hersenen gebeurt. Ik wil achterhalen wat zich in de hersenen afspeelt. Een zin als: ‘Ik geloof dat Jan Marie de hond de krant heeft proberen te leren laten halen’ kunnen wij heel goed begrijpen - hoe wanstaltig die zin ook is. Maar de structuur ervan, met die objecten en die opeenhoping van werkwoorden, is heel ingewikkeld. Hoe werkt dat in ons hoofd?’
‘Voor bepaalde congressen word ik niet uitgenodigd omdat ik niet de partijlijn volg. Men vraagt zich niet af of ik iets interessants te melden heb. En dat heb ik denk ik wel. Het ergst is de school van Chomsky.’
| |
Een semantische boomstructuur
De afleiding van de betekenis van het zinnetje ‘Maar die man heb ik nooit bedrogen.’
Seuren: ‘Dit moet u niet proberen te begrijpen, het is technisch spul, maar u ziet wel hoe langzaam van 5d naar 5h het zinnetje ontstaat. Dat doet de computer als we 5d invoeren (even los van de vraag hoe we aan 5d komen). Denk nou niet dat dat zomaar even gedaan wordt; er zit 25 jaar werk in.’
‘Maar ja, de hersenen, dat is een groot, gecompliceerd machinepark. Binnen één vakgebied kun je slechts een klein stukje helder belichten. Bij het proces van het verstaan van uitingen grijpen allerlei goed op elkaar ingestelde machines in elkaar. Er zit, behalve dat kleine stukje waar ik wel iets over kan zeggen, zoveel in dat hoofd waar ik niets van weet.’
| |
Nut
U bent met een vakgebied bezig waar velen niet direct de zin van inzien. Even afgezien van de bevrediging van onze weetgierigheid, welk maatschappelijk nut heeft de semantiek?
‘Het vak is nu nog niet rijp, bijvoorbeeld om als schoolvak gegeven te worden. Het is zelfs nog een strijdpunt wat het precies inhoudt. Overigens vind ik dat je van een vak dat je doceert, niet meteen praktische toepassingen hoeft te verwachten. Wiskunde leer je ook niet alleen omdat je die formules dagelijks kunt gebruiken, maar omdat het je hersens scherpt en het je leert op een bepaalde manier te denken. En door het schoolvak geschiedenis word je lid van een cultuur en krijg je een historisch gewortelde identiteit.’
Toch is het prettig als iets toepasbaar is. Binnen de taalkunde heb je heel praktische onderdelen, zoals de lexicografie, het beschrijven van woordbetekenissen voor een woordenboek.
‘Als de semantiek eenmaal vleugels heeft gekregen, zie ik ook wel praktische toepassingen voor het vak. Het zal in de lexicografie z'n weerslag krijgen. Maar op dit moment zijn veel toepassingen nog ad-hoc-oplossingen. De automatische spraakherkenning is daar een mooi voorbeeld van. Dat lukt nu een beetje, maar men komt niet verder doordat het gebaseerd is op statistiek, en dat komt niet overeen met de manier waarop wij spraak herkennen.’
| |
Hoe schrijft een semanticus in gewone taal over het verschil tussen droevig, bedroefd en treurig?
‘Het adjectief droevig duidt primair een gemoedstoestand aan waarin men zich bedroefd voelt: Ik voel me droevig vandaag. Maar we hebben ook een droevig verhaal, een droevig voorval, een droevig gelaat. Bij verhaal en voorval kan men zeggen dat het adjectief causatief is gebruikt, zodat het daar betekent “droevig makend” of “droevig stemmend”. Maar bij gelaat is dit niet zo. Daar is het het gelaat van een droevig persoon. We merken bovendien op dat het woord bedroefd niet causatief gebruikt kan worden, maar wel in de zin van “behorend bij een bedroefd persoon”. Treurig gedraagt zich, voorzover ik kan overzien, precies als droevig, en niet als bedroefd.’
Uit: P.A.M. Seuren, Filosofie van de taalwetenschappen. Leiden, Nijhoff, 1990.
| |
Natuurfenomeen
In zijn Engelstalige geschiedenis van de westerse linguïstiek beschrijft Seuren onder andere een tegenstelling binnen de taalkunde die vanaf de Griekse Oudheid doorloopt tot vandaag de dag. Enerzijds zijn er linguïsten die de taal nemen zoals die is, met alle eigenaardigheden. Daartegenover staan degenen
| |
| |
die zich concentreren op het systeem en niet op het gewone taalgebruik. ‘Ik heb daar de termen “ecologisten” en “formalisten” voor ingevoerd. Ecologisten beschouwen taal als een natuurfenomeen en proberen dat in z'n geheel te vatten. De logische semantici zijn typische formalisten, ze hebben lak aan de werkelijkheid. Ik ben duidelijk ecologist.’
Dat zo'n tweedeling door de eeuwen heen loopt, wat zegt dat over de taalwetenschap?
‘Er is een inherente spanning bij taalonderzoek. Overigens bestaat dat bijvoorbeeld ook bij natuurkundig onderzoek, maar daar staan de mensen minder vijandig tegenover elkaar. In de taalkunde heb je mensen die - ik noem maar wat - heel gedetailleerd naar een dialectsituatie in vijf Brabantse dorpen kijken. Dat vind ik buitengewoon waardevol werk. Maar veel theoretische linguïsten kijken daarop neer. Die kloof zou in de taalkunde eerst eens overbrugd moeten worden, dan kan het een volwaardige wetenschap worden. Ik probeer mijn studenten te leren dat er verschillende standpunten naast elkaar kunnen bestaan. Dat zie je ook in de geschiedenis van de taalkunde, vandaar mijn belangstelling daarvoor.’ Over tegenstellingen gesproken, u fulmineert in uw boek tegen de schoolvorming binnen de taalkunde. Met name Chomsky, toch de beroemdste taalkundige van deze eeuw, krijgt er ongenadig van langs.
‘De grammaticawetenschap is een verziekt vakgebied. Er zijn eigen scholen met eigen tijdschriften die tegenstanders nooit zullen citeren. Voor bepaalde congressen word ik niet uitgenodigd omdat ik niet de partijlijn volg. Men vraagt zich niet af of ik iets interessants te melden heb. En dat heb ik denk ik wel. Het ergst is de school van Chomsky.’
| |
Hersenspinsels
Maar wat mankeert er inhoudelijk aan Chomsky's theorie?
‘De empirische onderbouwing is lachwekkend. Er is eigenlijk geen enkele relatie meer met de feiten. Voor het meest eenvoudige zinnetje als “Toontje heeft een paard getekend” hebben ze een boomstructuur nodig die nog niet op het grootste schoolbord past, vol lege takken die er niets toe doen. Ik weet niet precies hoe diep ze inmiddels zijn gezonken, maar het zijn pure hersenspinsels.’
Dat geldt ook voor het aangeboren taalvermogen waar Chomsky van uitgaat?
‘Daar legt Chomsky enorm de nadruk op, hij noemt het een taalorgaan. In zijn modulaire visie is er een compartiment in de hersenen waar “taal” op staat. Er zijn taalkundigen die daartegenover stellen dat allerlei verspreid liggende hersendelen combinaties kunnen vormen en dat “taal” daar het resultaat van is. Ik vind het niet zo zinvol daarover te speculeren, want speculaties hebben geen basis in de feiten. Het heeft veel meer zin vanuit een hechte theorie allerlei talen diepgaand te onderzoeken om vast te stellen waarin ze verschillen en overeenkomen. Dat is mijn levensprogramma.’
En daar bent u nog niet mee klaar.
‘Nee, nog lang niet.’
Pieter A.M. Seuren, Western Linguistics. An Historical Introduction. Oxford, Blackwell Publishers, 1998. ISBN o 631 208917 (paperback) f 66,50.
|
|