Onze Taal. Jaargang 68
(1999)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Taalmythe [1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Taalmythe [2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Naschrift Peter-Arno CoppenIn mijn artikel heb ik gesignaleerd dat de weerstand tegen vreemde woorden in onze taal vaak geformuleerd wordt in kreten als: ‘Ze horen hier niet, ze zorgen voor problemen, en ze moeten weg.’ Ik heb erop gewezen dat deze denkbeelden niet voortkomen uit de taalproblematiek, maar geput zijn uit andere maatschappelijke bronnen. Ik heb er wel begrip voor als sommige lezers die vergelijking ongepast vinden. Ik wil best toegeven dat vreemdelingenhaat jegens ménsen van een heel andere orde - en veel erger - is dan jegens wóórden. Misschien dat de woorden mij als taalkundige wat te zeer ter harte gaan. Waar ik echter geen begrip voor heb, is dat deze diskwalificatie van de vergelijking het gebruik van de door mij bekritiseerde argumentatie zou rechtvaardigen. Ik acht het gebrúík van kreten als de bovengeciteerde nog altijd laakbaarder dan erop wijzen dat deze fout zijn. ik heb betoogd dat een argumentatie gebaseerd op ‘vreemdelingenangst’ met betrekking tot taal geen steek houdt Dat lijkt een zakelijk betoog, waar zoals ik net zei mijn taalkundige emoties wel degelijk aan ten grondslag liggen. Dat er ook andere emotionele en sociale overwegingen meespelen, wil ik graag erkennen. Daarom heb ik uitdrukkelijk gesteld dat niet alleen de neiging om vreemde woorden op te nemen maar óók de weerstand van de taalgemeenschap hiertegen een onmisbaar onderdeel van een levende taal vormt Opletten is dus goed. Maar nieuwe woorden uit een andere taal overnemen ook. Ten slotte: ik wil graag benadrukken dat ik, als betrokken lid van een taalgemeenschap, dezelfde weerstand tegen nieuwe woorden voel als ieder ander, of deze woorden nu ‘van vreemde herkomst’ zijn of niet. Waar het om gaat is dat ik geen oneigenlijke argumenten gebruik om die weerstand uit te drukken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Taalmythe [3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bepaalde kringen in Nederland sprak men vroeger Frans. En nu worden wij overstelpt met Engels. Maar hoeveel van alle Latijnse woorden die er in de Romeinse tijd in Nederland gebruikt werden, zijn daadwerkelijk blijven bestaan? Woorden als muur, kaas en straat wel, maar vele andere woorden hebben slechts een tijdelijk leven gehad. Veel vreemde woorden raken na verloop van tijd weer in onbruik. Zo ook tegenwoordig: over honderd jaar verbaast men zich misschien wel over al dat Engels aan het einde van de twintigste eeuw. De meeste Engelse woorden zijn dan waarschijnlijk al lang weer uit onze taal verdwenen. Alle opwinding over het Engels is volgens mij dan ook verspilde moeite. Bovendien moeten de mensen die zich zo druk maken over het Engels, beseffen dat het gebruik hiervan in de media voornamelijk gericht is op mannen tot ongeveer veertig jaar, en natuurlijk op de jeugd. De jeugd wil zich profileren, meetellen, en denkt dat het best te kunnen bereiken via het Engels. Het bedrijfsleven speelt daar uiteraard op in, maarzal als eerste het Engels weer afschaffen als het niet ‘modern’ meer is en geen geld meer oplevert. Kijk maar eens naar reclameteksten voor andere doelgroepen: hebt u ooit iets gezien in de trant van ‘Omo cleans best’ of ‘Whiskas, because you love your cat?’ Kortom, het is allemaal haantjesgedrag dat vanzelf weer overgaat. Wat overblijft, zijn de werkelijk nuttige nieuwe woorden, die er in de loop van de tijd steeds Nederlandser uit gaan zien, totdat niemand ze meer als vreemd beschouwt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het Limburgs bestaat niet. Het Fries wél?
|
hujje | vendoag | vandaag |
heives | jowwes | naar huis |
nistel | rijstartel | veter |
louk | unne | uien |
krowkaar | sjörskèr | kruiwagen |
gjan | gere | graag |
gààns | alijk | heel (intact) |
keuj | ku | koeien |
asserant | vrek | brutaal |
hapsjaar | vèrreke | gierigaard |
Voor de duidelijkheid: het woord in de eerste kolom bestaat niet in de taal van de tweede. Dit lijstje laat zien dat de vraag: ‘Hoe zeg je dat in het Limburgs?’ onbeantwoord moet blijven, en dat het Limburgs niet als minderheidstaal erkend kan worden.
In Friesland schijnt dit allemaal anders te zijn. Wil je het Fries onderwijzen en er examens in afnemen, dan moet je die taal kunnen definiëren en afbakenen, en dan moet elke Fries hetzelfde Fries spreken, afgezien van plaatselijke accenten. Iemand uit Dokkum moet dus hetzelfde antwoord geven op de vraag: ‘Hoe zeg je dat in het Fries?’ als een inwoner van Exmorra. Is dat ook echt zo?
Naschrift Rients de Boer, afdeling Taalkunde, Fryske Akademy, Ljouwert
Het Fries is inderdaad anders dan ‘het Limburgs.’ Wij zijn op de Fryske Akademy bekend met het Woordenboek van de Limburgse dialecten. De naam zegt het al: er is niet één, maar er zijn meerdere Limburgse dialecten. Op bladzijde 7 van de inleiding wordt al gesteld ‘dat Limburg blijkens vrijwel alle dialectstudies taalkundig gezien misschien minder een eenheid vormt dan welk ander gewest ook’.
Hoe zit dat dan in Fryslân?
In Fryslân kun je verschillende dialecten onderscheiden: Kleifries, Woudfries, Noordhoeks, Zuidhoeks (en de sterker afwijkendende, ‘oudere’ varianten van Hindeloopen, Terschelling en Schiermonnikoog), maar in de loop der jaren is toch via schrijftraditie en onderwijs, en dankzij de Friese taalbeweging, een zekere standaardtaal ontstaan, zonder dat de verschillende dialectverschillen standsverschillen inhouden. Een leraar Fries zal zich dus overal in Fryslân verstaanbaar kunnen maken en het Fries daar verstaan. Ook schriftelijk zullen de dialectverschillen geen problemen opleveren.
‘Slecht voorbeeld’
Dr. J. de Rooij - redacteur Algemene Nederlandse Spraakkunst, Amsterdam
Door het zonder commentaar afdrukken van de brief met - het opschrift ‘Slecht voorbeeld’ in het februari/maartnummer geeft de redactie naar mijn mening een slecht voorbeeld. In de brief spreekt P. Vermeer zijn ‘afschuw’ uit over het feit dat P.C. Paardekooper wel weet van het verschil tussen hen en hun en tussen als en dan, maar in zijn artikel ‘Afrikaans in Afrika’ (Onze Taal november) hierin een keuze maakt voor vormen die normaal als fout gelden.
Onze Taal publiceert wel, in het oktobernummer, een mooi artikel van M.C. van den Toorn over de verregaande onkunde inzake taalkundige kwesties van veel taalgebruikers (ook -liefhebbers) - helaas bij sommigen verkeerd gevallen! - maar als de redactie vervolgens iemand zijn afschuw laat uitspreken over het niet in acht nemen van ‘correcte grammaticale regels’ zonder erop te wijzen wat hier werkelijk aan de hand is, doet zij de goede zaak weer kwaad. Paardekooper heeft gegronde historischtaalkundige redenen om hun te schrijven waar anderen ‘grammaticaal cor-
rect’ hen zouden schrijven, en om aan groter als de voorkeur te geven boven groter dan. De redactie dient die relativering (in een naschrift) te geven.
Zolang er op school niet op verstandige wijze enig onderwijs in taalkunde gegeven wordt (en dat zou helaas nog wel eens héél lang kunnen zijn), zal (o.a.) Onze Taal hier iets aan moeten doen.
Assessment
Prof. dr. S. Wiegersma - Apeldoorn
Van de beschouwing van de Taaladviesdienst over het woord assessment, in de rubriek ‘Ander woord voor...’ (Onze Taal april), heb ik met gemengde gevoelens kennisgenomen. Ik ben het eens met het streven om nodeloos gebruik van vreemde woorden te vermijden, maar het voorgestelde geschiktheidstest is geen goed Nederlands equivalent voor assessment
Er zijn verschillende manieren om iemands (potentiële) geschiktheid voor specifieke functies te beoordelen. Het kan door medisch onderzoek gebeuren, maar ook via onderzoek door psychologen of met door psychologen ontwikkelde methoden. Die methoden worden wel aangeduid met de algemene term geschiktheidstest. Onder dat begrip valt een veelheid van middelen, zoals (schriftelijke) prestatietests, keuzetests, beoordelingsgesprekken (‘interviews’), gestandaardiseerde vragenlijsten, projectieve methoden (‘karaktertests’), observatietests en apparatieve tests voor onderzoek van specifieke functies. In dat kader neemt de assessmentprocedure een aparte plaats in. Deze dan simpel aan te duiden met de naam geschiktheidstest is zoiets als een harttransplantatie voortaan een ‘medische ingreep’ noemen.
Het is in dit geval echter niet eenvoudig een goed Nederlands equivalent te vinden. De naam is ontleend aan de werkwijze van de ‘assessment centres’ die in de Tweede Wereldoorlog in Engeland werden opgericht ten behoeve van de selectie van officieren. De daar gebruikte methoden waren ontleend aan de ‘characterologische Eignungsprüfung’ die in de jaren dertig in Duitsland onder leiding van Simoneit was ontwikkeld voor de selectie van cadetten voor de Wehrmacht. De Duitse benaming maakt duidelijk dat het vooral gaat om de beoordeling van sociale kwaliteiten, zoals leiderschap, doortastendheid, initiatief, kameraadschap, en om het bestand zijn tegen psychisch belastende situaties.
De assessment vindt meestal plaats in groepsverband, waarbij men gebruikmaakt van praktische opdrachten en discussies. Bij de groepsopdrachten kunnen rollenspelen worden gedaan (‘x is nu de leider van de groep’), waaraan soms ook een lid van het onderzoeksteam anoniem deelneemt, die eventueel aanstuurt op het ontstaan van specifieke probleemsituaties.
Het is overigens hoe dan ook erg moeilijk een term te vervangen als die eenmaal ingeburgerd is. Misschien had men een kwart eeuw geleden nog met succes kunnen proberen om in wervingsadvertenties iets te zeggen in de geest van ‘tot de selectieprocedure behoort ook een toetsing in groepsverband’. Dat is ook geen mooie vertaling, maar in ieder geval een betere dan geschiktheidstest.
Carboleum
J. Martens - Voorschoten
Naar aanleiding van de bijdrage ‘Carboleum’ van Guus Middag in het aprilnummer van Onze Taal het volgende.
Rond 1965 was het ‘mode’ om een buitenhuis voor de weekends en de zomer te kopen. Mijn ouders, Amsterdammers, kochten een boerderij, in de buurt van Ravenstein. Voor het onderhoud gebruikten we natuurlijk carboleum, zowel bruin als groen. (De boeren uit de omgeving beschouwden de groene carboleum overigens als minderwaardig wat de houdbaarheid betreft.) Bij de plaatselijke Boerenbond kochten we grote blikken met het spul, dat verkocht werd onderde naam carboleum. Nog geen vijf jaar later werd de Boerenbond overgenomen door C.H.V. De blikken die we daarna kochten, hadden in grote letters de opdruk ‘carbolineum’, terwijl in de verdere tekst over toepassing en gevaren alleen het woord carboleum werd gebruikt. Bij mij wekte dat nogal wat verwarring, en boeren in de omgeving, door een stadse jongeling met dit probleem geconfronteerd, gaven slechts als antwoord dat het geen enkel verschil maakte. (Ik denk achteraf dat ze daarmee de toepassing bedoelden.) In ieder geval werd er in dit deel van het katholieke Brabant zowel door de leverancier als door de gebruiker geen onderscheid gemaakt.
Ezelsbruggetje
N.C. van Velzen - Barneveld
In de rubriek ‘Vraag en antwoord’ in het januarinummer van Onze Taal wordt de herkomst van het woord ezelsbruggetje verklaard. In twee Duitse bronnen, Eselsbrücken = Gedächtnisstützen van Hans-Jürgen Winkler (1972) en Der Grosse Duden (1963), heb ik nog wat extra informatie gevonden, die ik graag ter aanvulling geef.
Het woord ezelsbruggetje stamt uit de scholastieke filosofie en wordt meestal in verband gebracht met het werk van Johannes Buridan, die omstreeks 1350 als magister in de wijsbegeerte te Parijs werkzaam was. Buridan schreef onder meereen compendium van de logica en een ‘Handleiding om gemakkelijk de middenterm van een syllogisme te kunnen vinden’.
Bij zijn onderzoekingen op het gebied van de ethiek behandelde hij ook de vrijheid van de wil en de motieven om de wil te gebruiken. Om de problematiek te verduidelijken gebruikte hij voor zijn studenten graag het voorbeeld van de hongerige ezel die tussen twee volstrekt gelijke hopen hooi staat en dan niet weet te kiezen. Die ezel werd later aangeduid als ‘asinus Buridani’.
Dit voorbeeld (dat overigens niet in Buridans werk terug te vinden is), gecombineerd met bovengenoemde handleiding, zou de uitdrukking pons asinorum opgeleverd hebben. In de achttiende eeuw is ezelsbruggetje als leenvertaling hiervan via onderwijstaal in de Nederlandse en de Duitse woordenschat terechtgekomen.