| |
| |
| |
Migrantentalen in Nederland
Levende erfenis of verstoffend souvenir
Gaston Dorren - freelance journalist, Amsterdam
Nederlanders emigreerden ooit in flinke aantallen naar Australië en wierpen hun moedertaal zo gauw ze maar konden van zich af. Turken, Marokkanen, Chinezen en mensen uit de voormalige koloniën kwamen naar Nederland en... tja, en wat? Wat zal er gebeuren met de talen die zij hebben meegebracht? Blijft Amsterdam-Zuidoost veeltalig? En wordt het Turks voorgoed de tweede taal van Hengelo?
Vertel dat je een boek schrijft over de talen van migranten, en iedereen gaat ervan uit dat het zal gaan over de taalproblémen van migranten. Ik werkte aan zo'n boek, en dus hoorde ik eindeloos verhalen over slecht Nederlands, sociale achterstand en, voor ik het wist, jonge Marokkaanse en Antilliaanse criminelen.
Dat is logisch. Landverhuizen bréngt taalproblemen teweeg, zeker als de taal van het nieuwe land sterk afwijkt van de moedertaal. De klassieke gastarbeider spreekt ontegenzeglijk beroerd Nederlands. Een slechte beheersing van het Nederlands verkleint inderdaad de kans op maatschappelijk succes. En eerlijk is eerlijk, taalproblemen zorgen er (naast allerlei belangrijkere oorzaken) wel degelijk voor dat duizenden Marokkaanse en Antilliaanse jongeren aan de zelfkant van de samenleving verzeild raken.
| |
Stedelijke taallandschappen
Niet vreemd dus, die associatie van migrantentalen met taalproblemen. Maar ook weer niet helemaal terecht, want al die talen voegen ook zo het een en ander toe. Net zoals taalliefhebbers kunnen genieten van de verscheidenheid van dialecten tussen Frans-Vlaanderen en de Waddeneilanden en van de manieren waarop dialectsprekers jongleren met taalvarianten in verschillende situaties, zo kan degene die er oog en oor voor heeft ook veel boeiends ontdekken in de hedendaagse stedelijke taallandschappen. Gewoon op straat in de eigen wijk zijn alom verrassende woorden en woordbeelden te zien en grillige spraakmengsels te horen. En wie zich wat meer in de migrantentalen verdiept, wordt voor zijn moeite beloond met cultureel genot. Want net als de literaire, muzikale, architectonische en culinaire uitingen van volkeren zijn ook hun talen als cultuurproducten te beschouwen, met hun eigen schoonheid en creativiteit.
Maar ontneemt dit soort vrijblijvend taaltoerisme-in-eigen-land niet het zicht op een ernstig lange-termijnprobleem? Dreigt er immers niet een permanente minderheid te ontstaan van migranten en hun nazaten die, brabbelend in een armoedig mengsel van Nederlands en Exotisch, wanhopig doch tevergeefs graaien naar de volgende sport van de maatschappelijke ladder?
Welnee.
| |
Voorspelbaar patroon
Wie naar onderzoeksresultaten uit oude migratielanden als Australië en de Verenigde Staten kijkt, kan alleen maar concluderen dat de taalproblemen van minderheden, hoe vervelend ook voor de betrokkenen, van tijdelijke aard zullen zijn. Het taalgebruik van migrantengroepen blijkt een voorspelbaar patroon te volgen, dat zich over ruim een halve eeuw uitstrekt. De volwassen landverhuizers zelf (eerste generatie, G1) maken zich de taal van hun nieuwe omgeving, bijvoorbeeld het Engels van Australië, met uiteenlopend succes eigen. Hun in Australië opgegroeide kinderen (G2) worden evenwichtig tweetalig. De taal van hun ouders krijgen ze met de paplepel ingegoten, het Engels leren ze iets later op straat, op school en voor de televisie. Hun beheersing van de twee talen is niet identiek, maar wel zo diepgeworteld dat nauwelijks te zeggen valt welke hun ‘eerste taal’ is. Dat verandert bij de volgende generatie (G3): die drukt zich het soepelst uit in het Engels. De taal van hun grootouders verstaan ze, ze kunnen er ook wel wat in zeggen, maar een volwaardig, breed inzetbaar communicatiemiddel is het voor hen niet. Hun kinderen (G4), vervolgens, spreken alleen nog maar Engels. Willen ze de taal van hun voorouders leren, dan moeten ze een cursus volgen als ieder ander.
| |
Niveauverschillen
Dit model is een versimpeling, want bij sommige etnische groepen (Nederlanders bijvoorbeeld) kent G2 de voorouderlijke taal al nauwelijks meer, terwijl bij andere zelfs G6 die nog enigszins beheerst. Maar belangrijker dan het precieze tempo waarin het algemene patroon zich voltrekt, zijn twee constateringen. Eén: op de eerste generatie na krijgen alle migranten de taal van het nieuwe land goed tot uitstekend onder
| |
| |
de knie. En twee: de taal van het land van herkomst sterft op den duur uit.
Kloppen deze beweringen altijd? De eerste wel, ja, tenzij de migratie dusdanig massaal is dat er eerder van kolonisatie sprake is. Migrantenkleuters in Nederland hebben op school een forse achterstand in de beheersing van het Nederlands ten opzichte van hun autochtone klasgenootjes, maar tegen de tijd dat ze hun middelbareschoolopleiding afronden, is die goeddeels ingelopen. Voorzover er kinderen (meisjes) illegaal thuis worden gehouden, gaat deze geruststellende constatering natuurlijk niet op. Verder zullen ook allochtone leerlingen (jongens) die meer spijbelen dan schoolgaan en als ongediplomeerde ‘dropouts’ eindigen, met een taalprobleem blijven zitten.
Welk niveau migranten van de tweede generatie bereiken in het spreken en schrijven van het Nederlands, is een andere kwestie. Maar niveauverschillen zijn er ook tussen moedertaalsprekers aan te wijzen. Niet elke Nederlander beheerst zijn taal zoals Henk Hofland, Renate Dorrestein of Hafid Bouazza. Die niveauverschillen hebben voor een deel met persoonlijke aanleg te maken, en voor een groter deel met opleiding en sociale klasse.
| |
Taaltoerisme in eigen land
Winkelpuien, converserende allochtonen en de stedelijke schooljeugd hebben de linguïstische stoeptoerist veel te bieden. Karakters op Chinese restaurants, Arabisch schrift op slagerspuien, dat is al heel gewoon. Zo niet het opschrift ‘prettige feestdagen’ op een Afrikaans restaurant in Amsterdam: in Ethiopisch schrift - in spuitbussneeuw.
Stiekem luisterend naar allochtonen is het een uitdaging te bepalen waar ze vandaan komen. Een paar tips: [uu]- en [eu]-klanken zijn typisch Turks. Diepe, schrapende en h-achtige keelklanken duiden op Arabisch of Berbers, waarbij dat laatste wat zachter klinkt, met een [th]-achtige d en een [w]-achtige b. Het Koerdisch schraapt ook, maar mist de ‘diepe’ h. Zijn de sprekers zwart, gok dan maar op Sranan of Papiamentu (in Rotterdam ook Kaapverdisch). Hiervan kenmerkt het Papiamentu zich door zijn Spaanse klanken, met veel o's en a's aan het einde van woorden, terwijl het Sranan hoekiger klinkt en meer oe's en ie's in huis heeft.
Bij jongeren vallen de taaltoerist twee dingen op. Allochtone jongeren mengen het Nederlands met de taal van hun ouders: ‘Afstuderen yapinca iyi baan'i var’, kan iemand zeggen, oftewel ‘Zo gauw ze afstuderen, hebben ze een goede baan.’ En ten tweede gebruiken ook sommige autochtone jongeren woorden die (deels) aan migrantentalen ontleend zijn, bijvoorbeeld tolliworst voor ‘piemel’, woella voor ‘ik zweer het’, tyepi voor ‘getikt’.
| |
Ladino
Nu dan die andere vraag: sterft de taal van het land van herkomst altijd uit? Op die regel bestaan wel uitzonderingen, bijvoorbeeld in de joodse diaspora, en niet alleen vanwege het Hebreeuws van de liturgie. Turkije kent een joodse gemeenschap die vijf eeuwen na haar vertrek uit Spanje nog steeds het Spaansachtige Ladino spreekt. In Amsterdam is eeuwenlang Jiddisch gesproken, en in Antwerpen heeft die taal zich tot de dag van vandaag gehandhaafd. De Antwerpse joden vormen de oudste nog bestaande taalminderheid van immigranten in het Nederlandse-taalgebied. Zulk vasthouden aan de eigen taal is in het geheel geen ‘recept voor achterstand’ - de tweetalige migrantenzonen Carlos Menem (Syrische ouders) en Alberto Fujimori (Japanse ouders) zijn al jaren president van respectievelijk Argentinië en Peru.
Zullen de migrantentalen in Nederland zich precies aan het viergeneratiemodel houden? Zeker niet allemaal. Sommige - het Turks en het Chinees met name - zouden het weleens langer kunnen volhouden, terwijl andere - het Sranan (Surinaams) en het Papiamentu voorop - wellicht al in de derde generatie nog maar door een kleine minderheid gesproken zullen worden.
In 1997 luisterden basisschoolleerlingen in de oude Tweede Kamer naar een verhaal van Annie M.G. Schmidt, voorgelezen in het Nederlands, en tegelijkertijd vertaald in zes verschillende talen, waaronder het Papiamentu en het Chinees. De veeltalige voorlezing was een onderdeel van de viering van de geboortedag van de twee jaar eerder overleden schrijfster.
Foto: ANP
Vanwaar deze voorspelling? Het Turks en het Chinees hebben tal van voordelen. Zo heeft het Turks in Turkije een zeer hoge status, vooral doordat het op zoveel maatschappelijke terreinen wordt gebruikt: van de triviaalste huis-, tuin- en keukengesprekken tot de meest gespecialiseerde juridische, natuurwetenschappelijke en filosofische discussies, alles gaat er in deze taal. In Hongkong en omstreken, waar de meeste sprekers van het Chinees in Nederland vandaan komen, geniet deze taal veel prestige, en dan vooral de regionale variant daarvan, het Kantonees. Voor serieuze schriftelijke communicatie wordt doorgaans het officiële Standaardchinees gebezigd, maar door de bijzondere eigenschappen van het Chinese schrift wijkt dit op papier slechts weinig van het Kantonees af. De sterke maatschappelijke positie van het Turks en het Chinees in de landen van herkomst uit zich onder meer in een overvloedig media-aanbod. Turken kunnen in Nederlandse steden kiezen uit diverse dagverse kranten en, via de schotelantenne, uit een dozijn tv-stations. Voor Chinezen is het aanbod wat kariger, maar nog altijd meer dan een modale mediaconsument op kan.
Kinderen uit beide gemeenschappen nemen volop deel aan onderwijs in de eigen taal. Turkse kinderen krijgen dat op de basisschool aangeboden, en hier en daar zelfs op de middelbare school. De Chinese minderheid is daar (nog) niet in geslaagd, maar zij stuurt haar jeugd sinds jaar en dag buiten de reguliere schooltijden naar de zelfgeorganiseerde Chinese les.
De overlevingskansen van het Turks zijn nog groter dan die van het Chinees. De Turkstalige minderheid is ruwweg vier keer zo groot én heeft meer onderling contact. Door hun restauranttraditie hebben Chinezen zich noodgedwongen over stad en land verspreid, terwijl Turken vooral bij elkaar in de buurt te vinden zijn. Een andere handicap voor het Chinees is zijn karakterschrift, dat bijzonder, boeiend en fraai is, maar wel moeilijk te leren. Bovendien bezoeken Turken waarschijnlijk vaker het land van herkomst, hetgeen de radheid van tong zeer ten goede komt.
| |
| |
Illustratie: Reid, Geleijnse en Van Tol
| |
Oppepper
Het Sranan kan op weinig van deze voordelen bogen. De status daarvan is in Suriname veel lager dan die van het Nederlands (wat niet wil zeggen dat het ook minder geliefd is!). Een Sranantalige pers ontbreekt. Surinamers in Nederland kunnen op de lokale radio soms wat Sranan horen, maar veel meer is er niet. Ze moeten het hebben van onderlinge gesprekken, hetgeen te midden van een anderstalige meerderheid een wankele basis is voor het voortbestaan van een taal. Eén lichtpuntje is er slechts voor het Sranan: anders dan de migranten in de hierboven aangehaalde onderzoeken uit Australië en andere immigratielanden gaan veel Surinamers regelmatig terug naar het land van herkomst. Dat geeft het Sranan van de hier opgegroeide generatie misschien toch de oppepper die het nodig heeft om het nog weer een generatie uit te zingen. Anderzijds trouwen Surinamers volop met autochtonen, en gemengde huwelijken zijn, wat er verder ook allemaal voor mag pleiten, de dood in de pot voor minderheidstalen.
Het Papiamentu van Aruba, Bonaire en Curaçao heeft het in Nederland ook niet gemakkelijk, al is er op de eilanden zelf wel een bloeiende pers in deze taal. Misschien is het hele viergeneratiemodel op Caribische Nederlanders slechts gebrekkig toepasbaar, omdat de meesten van hen bij aankomst al vloeiend Nederlands spraken, een vaardigheid die normaliter pas de tweede generatie verwerft.
| |
Satellietschotel
De taaltoekomst van Marokkanen is om een andere reden een ingewikkelde puzzel. Op het eerste gezicht lijkt het Arabisch een behoorlijke overlevingskans te hebben. Het wordt in de hele Arabische wereld gebruikt in bestuur, onderwijs, wetenschap, media, godsdienst en literatuur, het heeft een hoge status, Arabische kranten liggen volop in de Nederlandse kiosken en de satellietschotel bezorgt de Marokkaanse televisie aan huis. De taal wordt onderwezen op Nederlandse basis- en middelbare scholen en Marokkaanse migranten trouwen vrij veel onder elkaar. Er is eigenlijk maar één probleem: de meeste Marokkanen in Nederland spreken geen Arabisch, althans niet het Arabisch van de kranten, het onderwijs en de koran. Een deel van hen spreekt Marokkaans-Arabisch, dat minstens even sterk van het Standaardarabisch afwijkt als het Nederlands van het Duits. En de meerderheid heeft als moedertaal het Berbers van het Rifgebergte, dat minstens zo ver van het Standaardarabisch af staat als het Nederlands van het Spaans.
Het Marokkaans-Arabisch en het Berbers maken weinig kans in Nederland langer te overleven dan het viergeneratiemodel voorspelt, al was het maar omdat de sprekers zelf aan beide talen een veel lager prestige toekennen dan aan het Standaardarabisch. Alleen, dat Standaardarabisch behéérsen ze weer niet. De tweede generatie misschien wel, want die leert het op school. Maar dan nog blijft het een vreemde taal, niet iets eigens en vertrouwds. Om culturele of religieuze redenen zal het Standaardarabisch onder Nederlandse Marokkanen (en andere islamitische groepen) misschien voortleven, mogelijkerwijs zelfs voorbij de vierde generatie. Net zoals sommige Nederlandse joden Hebreeuws leren. Maar hun dagelijkse omgangstaal zal het Nederlands zijn.
Betekent dit nou dat het Nederlandse straatrumoer het over pakweg een halve eeuw weer zonder migrantentalen moet stellen, met uitzondering van Turks en Kantonees? Niet per se. Nederland zal de komende decennia ongetwijfeld nog honderdduizenden immigranten ontvangen: gezinsherenigers, rijksgenoten, vluchtelingen en wellicht, afhankelijk van het overheidsbeleid, arbeidsmigranten. Die eerste twee groepen zullen het voortbestaan in Nederland van het Berbers, het Marokkaans-Arabisch en het Papiamentu weer een poos verzekeren. De vluchtelingen en arbeidsmigranten daarentegen zullen, al naar gelang hun herkomst, nieuwe taalgemeenschappen vestigen. Wie weet zullen in 2050, naast het Turks en het Kantonees, ook het Georgisch en het Yoruba volop in Nederland te horen zijn.
Bovenstaand artikel is gebaseerd op het slothoofdstuk van het boek Nieuwe tongen. De talen van migranten in Nederland en Vlaanderen van Gaston Dorren, dat op 10 mei verschijnt bij Sdu/Standaard en Forum (zie ook de rubriek ‘InZicht’, verderop in dit nummer).
Percentage allochtone kinderen op basisscholen in vijf Noord-Brabantse steden die naar eigen zeggen
- de taal van de eigen etnische groep verstaan (kolom 1);
- hun moeder altijd in deze taal aanspreken (kolom 2);
- deze taal beter spreken dan Nederlands (kolom 3);
- deze taal liever spreken dan Nederlands (kolom 4);
- deze taal kunnen lezen (kolom 5) (bij Arabische Marokkanen: Standaardarabisch).
Als ‘allochtone kinderen’ gelden hier diegenen bij wie thuis de desbetreffende taal weleens gesproken wordt.
|
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
Turken (exclusief Koerden) |
98 |
80 |
88 |
78 |
60 |
Chinezen |
98 |
77 |
74 |
68 |
31 |
Berberse Marokkanen |
96 |
76 |
76 |
71 |
n.v.t. |
Arabische Marokkanen |
94 |
60 |
61 |
52 |
40 |
Curaçaoënaars en Arubanen |
91 |
41 |
33 |
35 |
32 |
Creoolse Surinamers |
81 |
15 |
26 |
32 |
29 |
Bron: P. Broederen G. Extra, Minderheidsgroepen en minderheidstalen, VNG-uitgeverij.1995
|
|