Battus
De universele verboegings-e
Ik hield mijn studenten in september van vorig jaar nauwelijks voor de gek toen ik ze vertelde dat het verschil tussen vervoeging en verbuiging in het Nederlands geen zin heeft, omdat, bijvoorbeeld, het meervoud van de werkwoordsvorm zet hetzelfde is als het meervoud van het zelfstandige naamwoord zet, namelijk zetten. Ik voerde voor vervoegen en verbuigen daarom het ene woord verboegen in. Maar wat ik mijn studenten toen nog niet had verteld om ze niet aan mijn ernst te doen twijfelen, dat deed ik nu wel:
‘Er is in het Nederlands maar één verboegingsuitgang, die alle verboegingen voor zijn rekening neemt. Die universele uitgang bestaat uit het toevoegen van een minuscuul lettergreepje aan het woord door het te verlengen met de klank u van hut, de klank e van ze, de klank i van de i in gezellig, of de klank ij van bij-voorbeeld en heerlijk.
Neem nu eens een simpele zin waarin alle woorden onverboegd zijn:
(szkm) De student zet de kat op de mat
De vier woorden student, zet, kat en mar kunnen allemaal verboegd worden. Dat levert dus zestien verschillende zinnen op. Ik ga die zinnen niet nummeren maar ze namen van vier letters geven. De klinker in de naam geeft aan welk woord een boegingsuitgang e kreeg. In de zin hierboven werd geen enkel woord verboegd, dus die zin geven we een klinkerloze naam. Eerst krijgen we een kwartet zinnen waarin steeds één woord verboegd is.
(erts) De studente zet de kat op de mat |
(rest) De student zette de kat op de mat |
(ster) De student zet de katte op de mat |
(stro) De student zet de kat op de matte |
In de zin erts is de student vrouwelijk geworden, zoals agent en Albanees vrouw worden door er een e achter te plaatsen. In zin rest is de normale tegenwoordige tijd veranderd in de normale verleden tijd of in de hoopvolle tegenwoordige tijd, die men wel geleerd de optatieve conjunctief noemt. Zin rest kan dus betekenen: ‘In het verleden heeft een student de kat op de mat gezet’ of ‘Ik hoop van harte dat de student die kat op die mat zet’.
In zin ster zien we katte. Dit is niet een vrouwelijke kat. Bij de kat is het vrouw-zijn normaal; de man krijgt de uitgang -er erbij: kater. We zien dit proces ook bij de vrouwelijke woorden stoot, kwek en schat, die vermannelijken als stoter, kweker en schatter. Katte is het meervoud van kat. In de officiële spelling schrijf je dit als katten, maar ik verzeker u dat geen Hollander die laatste letter n echt uitspreekt.
In zin stro kan matte natuurlijk het meervoud van mat zijn, maar we zien hier de uitgang e ook opereren op het bijvoeglijk naamwoord mat, dat ‘tam’ betekent. Een matte is dan een persoon die mat of apathisch is, en boven op deze vermoeide persoon zet de student de kat.
Nu komen zes zinnen waarin twee woorden van de universele verboeging zijn voorzien, weer aangegeven door de plaats van de klinkers in de naam:
(eert) De studente zette de kat op de mat |
(eter) De studente zet de katte op de mat |
(être) De studente zet de kat op de matte |
(teer) De student zette de katte op de mat |
(tere) De student zette de kat op de matte |
(tree) De student zet de katte op de matte |
Terwijl wij in de zin erts dachten dat de verboegen vorm studente de enkelvoudige vrouwelijke student moest zijn, omdat het bijbehorende werkwoord zet in het enkelvoud staat, kan in zin eert het woord studente ook het meervoud zijn van student, een vorm die er in de officiële spelling uitziet als studenten. Zin eert betekent dus óf ‘Ik hoop dat de vrouwtjesstudent de kat op de mat zet’ of ‘Studenten zetten, nu of in het verleden, de kat op de mat’.
Zin être kan betekenen: ‘De wijfjesstudent zet de kat op de apathische persoon of personen’, maar ook: ‘De studente zet de kat op de matten’, waarbij die matten dan wel een stapeltje vloerkleden zullen zijn. Zoals Clinton zei dat een kus op de plek van een jurk waaronder een borst zit een kus op een borst is, zo zit een kat die op een stapel matten zit niet alleen op de bovenste maar op al die matten.
De toevoeging op de matte kan ook een nadere bepaling zijn van waar de actie van de studente zich afspeelt: ‘Het was op de matten dat de studente zich bevond toen zij een kat zette’. Maar kan het werkwoord zetten wel zo absoluut zonder nadere plaatsaanduiding gebruikt worden? Dat kan alleen als zetten wordt gebruikt in de gespecialiseerde betekenis van ‘thee zetten’. Zin être betekent dan dat de studente op de matten per ongeluk de kat voor een theezakje houdt en het arme beest in een theepot laat trekken.
Er zijn ten slotte nog vier zinnen waarin drie woorden een boegings-e krijgen:
(aait) De studente zette de katte op de mat |
(uite) De studente zette de kat op de matte |
(etui) De studente zet de katte op de matte |
(taai) De student zette de katte op de matte |
Misschien denkt u dat in aait altijd het meervoudige werkwoord zetten bij het meervoudige onderwerp studenten hoort, maar de zin kan ook betekenen: ‘De studenten worden, of werden, door de katten op de mat gezet’. Dus in de eerdergenoemde zin erts waren we te snel met onze conclusie dat studente enkelvoud moest zijn. Als lijdend voorwerp bij zet kan studente wel degelijk meervoud zijn. De zin De studente zet de kat op de mat betekent dan: ‘De studenten worden door de kat op de mat gezet’.
Reken nu eens uit hoeveel betekenissen de zestiende zin (die de naam van de aanvoegende wijze aaie kreeg, en waarin dus alle vier de woorden verboegd zijn) bezit:
(aaie) De studente zette de katte op de matte.’