| |
| |
| |
| |
De taal der zinnen [1]
Dick Simonis - Amsterdam
Gefeliciteerd! Eindelijk een compleet nummer op ‘het scherp van de snede’. Het februari/maartnummer van Onze Taal is geheel gewijd aan de kern van mijn taal, de plaats waar onze taal geboren wordt: het schemergebied waar ‘woorden bijna tekortschieten’. Gedurende de periode van enkele jaren dat ik geabonneerd ben op Onze Taal is dit nummer een absolute verademing. Het had het duizeligmakende effect van een goed glas armagnac, een milde joint of een geurige kop Earl Grey. Er werd een ervaringsgebied aangeboord dat raakvlakken heeft met psychologie en filosofie, en volgens mij is dat het ware territorium van Onze Taal. Dat is avontuur, daar moet de discussie plaatsvinden.
Zeker, er dient ook aandacht te zijn voor lezersvragen, correcte spelling, juiste stijlfiguren en woordgebruik dat in overeenstemming is met de naslagwerken. Maar dit nummer deed me smelten. Al lezend proefde ik dat ook de auteurs zich uitstekend kunnen vinden in dit schemergebied, deze plek die astronomen ‘zwarte gaten of de geboorteplaats van sterrenstelsels’ zouden noemen. En het vormt zo'n bedwelmend contrast met de formele uitstraling en de rigide inhoud van andere Onze Talen. Eindelijk is er sprake van bruisende creativiteit. Eindelijk ventileren auteurs ideeën omtrent de mogelijkheden en de essentie van onze taal. Deze sensitieve benadering verdient een vervolg, op zijn minst in de vorm van een vaste rubriek, maar wat mij betreft mag een groot deel van Onze Taal voortaan ingeruimd worden voorde Zinnen.
| |
De taal der zinnen [2]
Harry Cohen - Tervuren, België
Het februari/maartnummer was anders dan anders. Onze Taal staat bekend als een blad dat zich bezighoudt met woordbetekenissen, stijlniveaus, grammatica, spelling, kortom met taalproblemen. In dit nummer staan echter in hoofdzaak bechóúwelijke bijdragen. Er waren heel knappe stukken bij, maar naar mijn idee waren ze meer op hun plaats geweest in een clubblad voor wijnproevers of een tijdschrift voor new-agers.
Natuurlijk, smaken verschillen. Wat de mijne betreft, het kostte me moeite om dit nummer helemaal uit te lezen. Dat is in de afgelopen twintig jaar maar zelden gebeurd. Was dit een zijsprongetje of staan we voor een verandering van richting?
| |
Zichzelf
André de Raaij - Amsterdam
In de kadertekst bij het artikel over Noam Chomsky (Onze Taal december) staat dat zichzelf niet zelfstandig in een zin kan voorkomen en dat de zin ‘Er ligt een boek over zichzelf op tafel’ dan ook niet juist is. Maar waarom zou er niet ‘een boek over zichzelf’ op tafel kunnen liggen? Dat kan een boek zijn dat gewijd is aan de productie van een boek in het algemeen, of een boek over het onderhavige boek zelf in het bijzonder, of een boek waarvan de inhoud uitsluitend naar zichzelf verwijst. Zulke boeken zijn er, en ze kunnen op tafel liggen. Ik ben geen wiskundige of taalkundige en hoop intussen maar dat de gegeven voorbeelden zwakker zijn dan de theorie van Chomsky zelf, al moet ik zeggen dat ik ernstig twijfel - en dat dit van Chomsky zelf mag, is dan natuurlijk mooi meegenomen.
| |
Naschrift redactie
U stelt voor om zichzelf naar een boek te laten verwijzen. Dat is wat de betekenis betreft best voorstelbaar, maar syntactisch problematisch. Zichzelf verwijst namelijk altijd naar volledige woordgroepen, inclusief de bijbehorende bijvoeglijke bepalingen. In de zin ‘Alle boeken van Palmen gaan over zichzelf’ kan zichzelf alleen betrekking hebben op alle boeken van Palmen, niet op Palmen, maar ook niet op alle boeken alleen. In ons voorbeeld zou zichzelf dus alleen kunnen verwijzen naar een boek over zichzelf. En daar zit zichzelf weer in, zodat we in een circulaire verwijzing verzeild raken.
| |
Een KB slaan
P. van Soest-Wirdum
In de discussie over de herkomst van de uitdrukking een KB slaan, naar aanleiding van het gelijknamige artikel van de heer O.L.E. Jongmans (zie Onze Taal mei, juli/augustus en oktober 1998), ontbreekt een volgens mij logische verklaring.
Toen ik zo'n dertig jaar geleden mijn eerste stappen zette binnen de overheidsdienst, waren er oudere bestuursambtenaren die spraken over ‘het slaan van een besluit’, of dit nu Koninklijke Besluiten waren of andere. De herkomst leek mij gemakkelijk te herleiden. Een hamerslag zet immers in besluitvormingsprocessen een punt, er wordt iets geconcludeerd. Zo markeert een hamerslag zowel in vergaderingen als bij veilingen de overgang naar een nieuwe toestand. Vóór de hamerslag was er nog geen besluit, erna is een nieuwe rechtstoestand geschapen. Vóór de hamerslag was de bieding op een veilingstuk nog in volle gang, erna is het verkocht.
| |
Woordenboek der Nederlandsche Taal
Frans de Graaf - Brussel
In het jaaroverzicht ‘Het taaljaar 1998’ (Onze Taal december) wordt nog eens gememoreerd dat in de elektronische versie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) 152 pagina's ontbreken, een manco dat door de uitgever in zijn aanbiedingen niet wordt vermeld.
Minstens even ernstig is het feit dat in de reclame voor de elektronische en de papieren versie van het WNT zelden of nooit wordt vermeld dat er geen
| |
| |
lemma's zijn opgenomen van woorden die pas na 1921 voor het eerst in het Nederlands zijn gesignaleerd. De taalliefhebber die bereid is een fors bedrag neer te tellen voor een overzicht van de héle woordenschat van de Nederlandse taal wordt zo op grove wijze misleid.
| |
Afrikaans in Afrika
J. Pannekeet- Heiloo
Bij het artikel van P.C. Paardekooper over ‘Afrikaans in Afrika’ (Onze Taal november) zet ik een aantal vraagtekens.
Volgens de auteur is de zegswijze een blauwtje lopen reeds lang niet meer gangbaar in de algemene betekenis ‘een negatieve reactie krijgen op een verzoek’. Afgaande op de laatste editie van Van Dale vraag ik mij af of dit zo is. Onder het lemma blauwtje staat als tweede betekenis: ‘afgewezen worden bij een (huwelijks)aanzoek’, en vervolgens: ‘afgewezen worden bij enig ander verzoek’.
Voorts schrijft de auteur: ‘Er zijn honderden van die gevallen waarin het Afrikaans ons leert hoe het Algemeen Beschaafde Hollands van vroeger geklonken heeft. Wat nu dialect is, was vroeger beschaafd: Hooft en Vondel hebben onder elkaar koppie, huisie en bakkie gezegd, zoals ook nu nog in het Afrikaans wordt gedaan. Voor hun was zelfs in deftige stijl daar legt het heel gewoon (daar lê dit). Zij zeiden skip en skool en hadden het over een hoender en een eier.’ Daar de hier geciteerde zinnen direct aansluiten op de opmerkingen over een blauwtje lopen, doet het gebruik van ‘van die gevallen’ mij vreemd aan: men zou immers verwachten dat er nog meer voorbeelden volgen van betekenisvarianten die in het huidige Nederlands (of liever: Hollands) niet meer gangbaar zijn. Maar nee, de auteur stapt over op het signaleren van enkele uitspraak- en vormvarianten, waarvan hij zegt: ‘Het Afrikaans heeft al die vormen vastgehouden en is dus veel en veel Hollandser als wat je nog aan dialectrestanten vindt in de uiterste hoeken van Noord- en Zuid-Holland.’ Welnu, de hiervoor vermelde voorbeelden zijn - met uitzondering van eier en hoen-der - ook nog dagelijks te beluisteren in grote delen van Holland, vooral in Noord-Holland boven het IJ.
Het verbaast mij dan ook dat een handjevol hedendaags Afrikaans-Hollands voldoende moet zijn om ons te overtuigen van het feit dat dit Afrikaans veel en veel conservatiever is dan de Hollandse dialecten.
| |
Vergassen
Dr. J.W.H. Geerlings-Soest
De discussie over het begrip vergassen heb ik met aandacht gevolgd. In zijn naschrift in het januarinummer van Onze Taal maakt de heer Daniëls een fout die al te verwachten was bij het lezen van zijn artikel in het novembernummer, en van zijn inleiding van de heruitgave van Is dat goed Nederlands?, het boek van Charivarius. In beide teksten legt hij ten onrechte een verband tussen vergassen en concentratiekampen. Vergassen is echter typisch voor de vernietigingskampen die pas in 1942 in bedrijf werden genomen.
Concentratiekampen hadden - zeker aanvankelijk - een heel andere functie. Ze werden opgericht onmiddellijk na het aan de macht komen van Hitler in 1933 (Dachau bij München was het eerste kamp). Ze waren bedoeld als heropvoedingskampen voor ideologisch dwalenden (vooral communisten en socialisten); hun bestaan was geenszins een geheim. Dat Charivarius er al in 1935 van wist, is dus niets bijzonders. In wezen waren het niet anders dan tuchthuizen, zij het dat het te herstellen ‘gebrek’ van de gevangenen niet lag in hun karakter of crimineel gedrag, doch in een verkeerde wereldbeschouwing. Velen zijn er na ‘heropvoeding’ uit ontslagen. Ze komen soms nog weleens als getuigen op de Duitse televisie.
Vernietigingskampen als Sobibor, Majdanek, Chelmno, Treblinka en Birkenau (bij Auschwitz) kwamen als gezegd later. Wat daar precies gebeurde, werd zorgvuldig geheimgehouden; Charivarius kan daar in 1942 nauwelijks iets van hebben geweten. De bedoeling van die kampen was de grootschalige vernietiging van ongewenste elementen.
Tijdens de oorlog kwamen er allerlei nieuwe vormen (zoals kampen voor Russische krijgsgevangenen) en ook tussenvormen (bijvoorbeeld kampen voor dwangarbeid) waarin de levensomstandigheden (leidend tot de dood op termijn) vaak nauwelijks afweken van die in vernietigingskampen.
Een heel scala aan feiten dus, en alleszins waard om uit eerbied voor de slachtoffers niet dan met de grootste zorgvuldigheid te hanteren in argumentaties over andere onderwerpen.
| |
Naschrift redactie
De redactie en Wim Daniëls betreuren het dat de kadertekst over het woord vergassen bij het artikel over Charivarius (Onze Taal november) enkele lezers heeft geschokt Via verschillende reacties is aannemelijk gemaakt dat men in de vroege oorlogsjaren in Nederland weliswaar op de hoogte was van het bestaan van concentratiekampen, maar niet van alle gruwelijkheden die daar plaatsvonden. De door Wim Daniëls gesignaleerde manieren waarop het woord vergassen in de verschillende drukken van Charivarius' Is dat goed Nederlands? wordt behandeld, zijn zeker curieus en wrang te noemen, maar kunnen - anders dan gesuggereerd werd - niet in verband worden gebracht met de toenmalige inzichten in de gruwelijke werkelijkheid.
| |
Engels in Nederlandse tv-reclame[1]
D.J. Veldhuizen - Garderen
De resultaten van het onderzoek van Marinel Gerritsen c.s. naar de mate waarin Engelstalige reclameboodschappen worden begrepen (Onze Taal januari) tonen aan dat we in het algemeen een te hoge dunk hebben van onze kennis van het Engels.
Nu zijn de in het onderzoek gebruikte teksten, voorzover ik me kan herinneren, redelijk tot goed verstaanbaar. Het resultaat zou waarschijnlijk nog krasser zijn geweest als de proefpersonen waren geconfronteerd met het soort Engels dat sommige bekende Nederlandse ‘reclamestemmen’ voortbrengen, zoals in het
| |
| |
laatste deel van een slogan voor Hewlett-Packard, dat klinkt als ‘een eeuweling tseens’, terwijl waarschijnlijk enabling change bedoeld is.
Ik vraag me overigens af hoe goed de Nijmeegse onderzoekers zelf naar de reclameteksten hebben geluisterd. De tweede zin van het nummer bij de Lion-spot luidt namelijk: ‘Wild thing, wild thing, I think I love you’, en niet: ‘Is that right, wild thing, I think I love you’.
| |
Engels in Nederlandse tv-reclame [2]
E.J. Zuiderwijk - Cambridge, Engeland
Het is dus toch niet zo goed gesteld met de beheersing van het Engels door de Nederlandse consument, zo blijkt uit het onderzoek door de vakgroep Bedrijfscommunicatie van de KUN (Onze Taal januari). Maar hoe zit het met de schrijvers van de onderzochte reclames? Hoe staat het met hún beheersing van het Engels? Nou, die laat ook nog wel wat te wensen over.
Neem bijvoorbeeld de regel uit dat liedje: ‘Twix that's who I can't beat.’ Tenzij Twix een persoon is, moet daar toch echt ‘Twix that's what I can't beat’ staan, maar dan nog is het een rare zin. De kreet ‘One break is never enough’ is overigens direct afgeleid van een reclame voor KitKat, hier in Engeland de grote concurrent van Twix en een product dat aan de man gebracht wordt met de leuze: ‘Have a break, have a KitKat!’ (‘Even pauze? Neemeen KitKat!’).
Laurel en Hardy in de film Men O'War, in het Nederlands ooit Sassefras geheten.
En wat moet ik met de kreet ‘My fans are my pension plan’? Mijn buren hier hebben daar ook serieuze problemen mee. Ze hebben absoluut geen idee wat er met die uitspraak bedoeld zou kunnen zijn. Geen wonder dat ook Nederlanders er niets mee kunnen; dat kun je ze niet kwalijk nemen, lijkt me.
In juni 1997 presenteerde Onze Taal een analyse van onbegrijpelijke Engelse teksten in reclame en advertenties. Een van die advertenties was van een bedrijf dat zichzelf profileerde met de uitspraak ‘Going all the way’. Mijn kinderen vroegen zich af wat er dan toch wel in dat bedrijf werd gedaan, want going all the way betekent in de omgangstaal ‘met elkaar naar bed gaan’ (‘I had a date last night and we went all the way’). Waarschijnlijk werd er bedoeld: going to any length, wat iets heel anders betekent.
De conclusie is onvermijdelijk: ook de reclamemakers zelf hebben soms geen flauw benul van wat ze in het Engels beweren. Waarom proberen ze het niet eens in het Nederlands? Wellicht gaat dat ze beter af.
| |
Accent of dialect?
H.W. van Oenen - Dalfsen
In de rubriek ‘Tamtam’ in het januarinummer van Onze Taal wordt de afwijzing van een niet-dialect-sprekende sollicitante bij de Twentse voetbalclub Heracles vergeleken met de afwijzing van een Achterhoekse sollicitante bij de KLM. Het geval bij Heracles wordt het omgekeerde genoemd van dat bij de KLM. Het hebben van een bepaald accent wordt dus gelijkgesteld met het al dan niet beheersen van een dialect of streektaal. Maar dat is natuurlijk niet hetzelfde. Denk bij een oostelijk accent maar aan Herman Finkers en bij een oostelijk dialect aan Erik Hulzebosch. Qua verstaanbaarheid voor andere Nederlanders is dat een wereld van verschil. Accenten hoor je trouwens bij meer bekende Nederlanders: Johan Cruijff, Katja Schuurman, Gert-jan Dröge, de Koningin...
De gevallen bij Heracles en de KLM zouden pas vergelijkbaar zijn als de Heracles-dame de streektaal wél zou spreken, maar geweigerd zou worden omdat ze die taal met een verkeerd (westers?) accent zou uitspreken. Volgens de berichten beheerst zij de gewenste (streek)taal echter helemaal niet. De stewardess daarentegen beheerst de gewenste taal (Nederlands) wel, maar heeft een accent dat niet getolereerd wordt.
| |
Sassafras
Jaap Klouwen - Amersfoort
Het fraaie woord sassafras, dat Guus Middag in de septemberaflevering van zijn rubriek ‘Woordenboek van de poëzie’ signaleerde in een gedicht van Markies de Canteclaer, kwam mij bekend voor. Na enig peinzen wist ik het weer: het wordt uitgesproken in de film Men O'War, een van de eerste geluidsfilms van Stan Laurel en Oliver Hardy. Zij spelen daarin matrozen, die twee dames willen trakteren op een drankje in een zonnig park. Het wordt soda (in mijn videoversie ondertiteld met fris). Op de vraag welke smaak de dames en heren wensen, antwoordt Hardy, quasi-verlegen en das-frutse- | |
| |
lend: ‘Sassafras!’ In de ondertiteling wordt sassafras vertaald met ananas. Behalve een kleur (een soort groen) moet sassafras dus ook een smaak zijn. In Blotto, het blad van de Stichting Laurel en Hardy Fonds, wordt in nummer 13 (1990) gewag gemaakt van een (oude) Nederlandse titel voor de film: Sassefras. Het woord moet dus bekend zijn geweest in het Nederlands van de jaren dertig.
| |
Misvattingen over taal
Koos Rademaker - oud-docent pabo, IJmuiden
Professor Van den Toorn heeft gelijk met wat hij beweert in zijn artikel ‘Misvattingen over taal’ (Onze Taal oktober). Het is mij ook volkomen duidelijk wat hij wil zeggen, en zakelijker dan hij het zegt, is haast niet mogelijk. Vanwaar dan alle commotie (zie de lezersbrieven in het december- en het januarinummer)? Hoe komt het toch dat er zoveel misvattingen over taal bestaan?
Voor goed taalonderwijs zijn onderwijzers nodig met voldoende taalinzicht en met een goed ontwikkeld oordeelsvermogen. Volgens mijn ervaring als oud-pabodocent zijn de meeste aanstaande onderwijzers leergierig genoeg; ze hebben interesse in onderwerpen als namen, taalverandering, dialecten, taalbeïnvloeding. Maar wie een kluifje in het midden gooit als ‘is het de of het aanrecht?’, wekt de grootste verwarring, en bij groter dan of groter als breken er Hoekse en Kabeljauwse twisten uit. Zelfs prehistorische inzichten omtrent de standaardtaal gelden nog steeds als argument: ‘bij ons spreken ze het beste Nederlands van heel Nederland’.
Dergelijke taaloordelen heeft de een of andere leraar er al vroeg in gestampt en met duurzaam succes! Geen ANS kan ertegenop, sterker nog: de ANS zullen ze, zo is mijn ervaring, alleen na zeer indringend advies raadplegen.
De binnentredende, jongvolwassen student is al terdege gevormd; zijn taalkundige kennis is nietonderzoeksgericht, want aan taalkunde of aan andere vormen van gezonde taalbeschouwing is nooit aandacht besteed. In het pakket zit wel een reeks oordelen over goed taalgebruik (primair opgevat als het juist toepassen van de spellingregels). Bovendien is de student behept met verkeerde ideeën over taalkunde; dat is volgens hem ontleden, en dat is moeilijk, vervelend en nutteloos.
De schaarse uurtjes die in de opleiding besteed kunnen worden aan taalbeschouwing, aan stijlinzicht, aan taalgebruik en taalnormen, zijn niet toereikend om deze vooroordelen om te buigen. Zo raakt het onderwijs in een vicieuze cirkel, waaruit het nooit op eigen kracht zal ontsnappen. Scholing in taalkunde (als onderdeel van het vak Nederlands in het voortgezet maar ook in het basisonderwijs) zou misschien een uitbraak mogelijk gemaakt hebben. Maar in ons land is een echte taalpolitieke visie op taalonderwijs ondenkbaar.
Het is treurig om waar te nemen hoeveel onwetendheid, hoeveel koppigheid, hoeveel vooroordelen er bestaan! Wie nadrukkelijk aandacht vraagt voor onderzoek naar het ontstaan van taaloordelen en de werking van taalnormen, wie relativeert, is verdacht: hij zaait twijfel aan alles wat iemand geleerd heeft over hoe het hoort, en roept grote weerstanden op. Het is helaas een misverstand wat Van den Toorn schrijft: ‘Na goed formuleren komt het communiceren vanzelf.’ Was het maar waar! Goed formuleren en goed argumenteren hebben geen positief effect op de onderwijspraktijk. Wel een negatief; de reacties op ‘Misvattingen over taal’ spreken duidelijke taal.
| |
Zandlopers [1]
J. Tamis - Heerhugowaard
Het moet me van het hart dat ik het voorbeeld van de achttredige zandloper van Jules Welling in de rubriek ‘Taalcuriosa’ van het januarinummer van Onze Taal niet sterk vind. Het woord poetse op zichzelf al, gevolgd door twee eenvoudige uitbreidingen naar poetsend, is bepaald niet fraai. Zeker op dat achttredige niveau kan ik u gemakkelijk sterkere voorbeelden geven, met woorden die wat hun betekenis betreft niet in verband staan met die van de voorafgaande treden. Bij meer dan negen treden ontkom je uiteraard niet aan die eenvoudige uitbreidingen:
| |
Zandlopers [2]
Richard Keijzer- Hilversum
De uitdaging van de heer Welling in Onze Taal van januari heeft me de nodige hoofdbrekens gekost. Ik ben uiteindelijk uitgekomen op een zandloper met 14 niveaus:
|
|