| |
| |
| |
Hoezeer uw argumentatie telt...
Angst voor uitheemse woorden is ongegrond
Peter-Arno Coppen
Zijn de zorgen over de opmars van vreemde woorden in het Nederlands terecht? Taalkundige Peter-Arno Coppen onderwerpt het betoog van de heer Van Malde (zie het artikel hiervóór) aan een nauwgezette analyse, en komt tot heel andere conclusies.
Het artikel ‘Hoezeer uw taal telt...’ van de heer Van Malde is een kenmerkend voorbeeld van de diepe betrokkenheid waarmee taalgebruikers veranderingen in hun taal kunnen veroordelen. Zelf spreken ze uiteraard van ‘aantasting’, en verketteren ze het woord verandering als een vergoelijkende term. Hiermee is de discussie al op voorhand getoonzet. De stellingen zijn betrokken; wie het er niet mee eens is, is de vijand.
Het is voor een echte taalliefhebber moeilijk om zo'n emotioneel geladen betoog te ontleden. Je wordt al snel voor onverschillige slapjanus uitgemaakt die ons Nederlands aan de verloedering prijsgeeft, óf je bent de ivoren-torengeleerde die de taalgebruikers vertelt dat ze zich niet met zaken moeten bemoeien waar ze geen verstand van hebben. Graag wil ik mij bij voorbaat van beide kwalificaties distantiëren.
Denkt u niet dat het mijn bedoeling is om het betoog van Van Malde te ridiculiseren of om mij vrolijk te maken over enormiteiten die het zou bevatten. Dat ik het niet eens ben met de theorieën die Van Malde verkondigt, betekent niet dat ik de achterliggende emotie verwerp. Het is ieders goed recht om zich druk te maken over welke verandering in zijn omgeving dan ook. Waar het mij om gaat, is dat deze gevoelens op een acceptabele manier kunnen worden besproken. De discussie is niet gediend met vage suggesties van doemscenario's over de ondergang van onze taal of met angstaanjagende en oorlogszuchtige metaforen over de invasie van vreemde woorden in ons taalgebied. Eerst moeten de juiste perspectieven worden bepaald.
| |
Woorden en tekens
Van Maldes artikel begint met een nuancering. Natuurlijk is taal meer dan een woordenschat alleen, en natuurlijk moeten we niet alle vreemde woorden willen uitbannen, maar toch. De centrale kwestie is blijkbaar dat woorden, zoals Van Malde schrijft, iets ‘be-teken-en’, dat wil zeggen dat woorden verwijzen naar elementen (‘alle levende wezens, de dingen, abstracta, námen’).
Niemand zal willen ontkennen dat woorden betekenis hebben, maar het tekenkarakter van woorden is al eeuwen een centraal onderwerp in de taalfilosofie. Het is niet zo eenvoudig als het lijkt. Woorden verwijzen in elk geval niet rechtstrééks naar de werkelijkheid. Een bekend voorbeeld is het woord eenhoorn of draak: het verwijst naar een fabeldier, dat dus geen deel uitmaakt van de werkelijkheid. Goed, dan verwijzen woorden misschien naar ons idéé van de werkelijkheid. Aldus beschouwd is de betekenis van het woord stoel gelijk aan het concept stoel Maar hoe ziet dat eruit? De ene stoel is de andere niet, en wat de een nog een stoel noemt, noemt de ander al een bank. Probeer dat maar eens aan een computer uit te leggen.
Woorden hebben een betekenis, akkoord. Maar de simpele ‘woord-ding’-relatie - zelfs als we onwerkelijke ideeën als dingen beschouwen - is vaak afwezig. Wat betekent het woord graag? Of overdaad? Of heftig? Behalve een relatie met een al dan niet conceptuele werkelijkheid hebben woorden ook een gevoelswaarde en maken ze deel uit van een register, waar sociale signalen van uitgaan.
| |
Zinledige klankensnoeren
‘Woorden behoren ten diepste geen zinledige klankensnoeren te zijn en al evenmin gestolde definities, maar zeggingskracht te herbergen’, aldus Van Malde. Dit klinkt aardig, maar er staat weinig anders dan dat woorden betekenis (hier vervangen door ‘zeggingskracht’) moeten hebben. Dat moeten is nieuw. In de vorige alinea stelde Van Malde dat woorden van oorsprong betekenisvol zíjn; hier wordt daaraan toegevoegd: en zo hoort het ook. Het probleem blijft echter hetzelfde: hoe kunnen we dat bepalen, en in dit geval: controleren?
Het Nederlands heeft volgens Van Malde een groot arsenaal aan middelen om nieuwe zaken te benoemen: ‘voor- en achtervoegsels, verkortingen en letterverschuivingen (...) aaneenkoppelingen (...), de hermunting (...) en ten slotte de vondsten...’. De ontlening van woorden aan een vreemde taal staat hier natuurlijk niet bij, hoewel hij ‘vernederlandste vreemde woorden’ (zoals het Latijnse scribere) met instemming aanhaalt. Daarmee is erkend dat ontlening aan andere talen ‘ten diepste’ een respectabele manier is voor de taal om haar woordenschat aan te passen.
| |
| |
Maar nu volgt de kern van het betoog. Tegenwoordig worden er te véél woorden ontleend aan andere talen; Van Malde schrijft ‘overheersing’, ‘overspoeld’, ‘grootscheepse opmars’, ‘stortvloed’ en ‘overdaad’ om dat aannemelijk te maken. Maar die woorden op zichzelf bewijzen natuurlijk niets. Het zijn ‘zinledige klankensnoeren’ die weliswaar ‘zeggingskracht’ hebben, maar ook niet meer dan dat.
| |
Wat betekent een naam?
Van Malde noemt drie voorbeelden van de invloed van andere talen op het Nederlands: mensen geven steeds meer buitenlandse voornamen aan hun kinderen, voor allerlei zaken worden letterwoorden (acroniemen) uitgevonden, en er is in het algemeen een ‘stortvloed’ van vreemde woorden die onze taal ‘overspoelt’.
Het voorbeeld van de ‘zinledige’ namen voor personen en zaken is eigenaardig, als je er even over nadenkt. Want is het bij naamgeving niet juist de bedóéling dat er woorden worden gekozen die niet ‘besmet’ zijn met bijbetekenissen? In het geval van merknamen voor producten lijkt het juist wenselijk dat er nieuwe termen worden verzonnen die niet al geregistreerd zijn, of die niet al een plaats hebben in het normale taalgebruik. Nog onlangs schreef Marc van Oostendorp in Onze Taal over merknamen als gelukstelegram, de bank, en het Net. Wat we in elk geval níét willen, is dat onze gewone woorden als handelsmerk geregistreerd gaan worden. Dan liever nonsens, zou ik zeggen.
Met de naamgeving aan kinderen ligt de zaak natuurlijk anders. Daar spelen verschillende factoren in mee. Een van die factoren is de heersende mode. Een tegengestelde factor is de behoefte om het kind een superindividuele naam te geven. En zo zijn er nog veel meer (klank, ritme, initialen, familietraditie).
| |
Asielzoekers
‘Ze pikken onze banen in, we snappen ze niet, ze passen niet in onze cultuur, en ze verlammen onze maatschappij.’ Deze beweringen hoor je vaak als het gaat over immigranten of asielzoekers. Is het niet opvallend dat de argumenten tegen vreemde woorden in onze taal een spiegel vormen van de heersende maatschappelijke problematiek? Ging het eerder in deze eeuw vooral om ‘raszuiverheid’, of werden germanismen in oorlogszuchtige termen als ‘indringers’ afgeschilderd, tegenwoordig is er een opvallende parallel tussen de gebruikte kwalificaties voor asielzoekers en die voor uitheemse woorden. Ik loop Van Maldes bezwaren even na.
‘De eigen taalschepping fungeert onvoldoende en wordt daardoor ondermijnd’, schrijft Van Malde. Dit is het ‘ze pikken onze banen in’. Het beeld dat wordt opgeroepen is dat vreemde woorden de ‘werkgelegenheid’ van ‘onze eigen woorden’ ondermijnen. Een beeld met veel zeggingskracht, dat zeker. Maar het is nergens op gebaseerd. Sterker nog, het wordt door de feiten weersproken. Vreemde woorden die in onze taal worden opgenomen, gaan zich juist richten naar Nederlandse woordvormingsprincipes, naar het Nederlandse klanksysteem, en voegen zich in de Nederlandse zinsbouw. Een werkwoord doet mee in de normale vervoeging (relaxen, relaxte, gerelaxt), en een zelfstandig naamwoord krijgt een eigen verkleinvorm (e-mailtje). Alle ‘taalscheppende’ principes die Van Malde noemt, worden juist gestimuleerd door nieuwe woorden, ongeacht waar ze vandaan komen. Hoeveel Nederlandse samenstellingen zijn er inmiddels niet met het woord manager (managersziekte, managersopleiding, afdelingsmanager)? Er gaan dus in elk geval geen woordvormingsmogelijkheden verloren; die worden alleen maar gestimuleerd.
| |
Ondoorzichtig
De gedachte dat je door het kiezen van een buitenlands woord de eigen woordvormingsprincipes verwaarloost, is dus onjuist. Natuurlijk, als je een bestaand buitenlands woord kiest, dan doe je dat ‘in plaats van’ dat je een inheems woord verzint. Maar waarom zou dat laatste altijd beter zijn? Hoe meer een taal leeft, hoe meer ze in staat is om buitenlandse woorden op te nemen. Welke Europese taal denkt u dat de meeste vreemde woorden telt? Het Nederlands of een andere ‘kleine’ taal? Nee hoor. Volgens deskundigen valt uitgerekend het Engels die eer te beurt.
Dat vreemde woorden de plaats innemen van Nederlandse woorden is ongetwijfeld in sommige gevallen waar, maar als verwijt is het onterecht. Een veranderende maatschappij vraagt om andere woorden, en andere woorden kunnen bestaande woorden overbodig maken. Dit geldt zowel voor uitheemse als voor inheemse nieuwe woorden. Het is begrijpelijk dat het voor taalgebruikers soms pijnlijk is om een dierbaar woord te zien verdwijnen, maar de oorzaak van die verdwijning is in elk geval niet dat een nieuw woord van vreemde oorsprong is.
De meeste vreemde woorden passen uitstekend in het Nederlandse klanksysteem. Dat is ook niet zo vreemd, want vrijwel alle Europese talen behoren tot de Indo-Europese taalfamilie.
‘De vreemde woorden zijn voor de meeste mensen niet meer dan klanken, etiketten zonder zin, en deels onbegrijpelijk’, aldus Van Malde. Dit is het ‘we snappen ze niet’. Maar ook dit is op niets gebaseerd. Als woorden onbegrijpelijk zouden zijn, zouden ze nooit kunnen functioneren. Wat de heer Van Malde hier bedoelt, is dat vreemde woorden ‘ondoorzichtig’ zijn, in die zin dat we hun herkomst niet meer kunnen achterhalen. Neem het verschil tussen browsen en doorkijken. Bij doorkijken zien we de woorddelen door en kijken, en dat komt ons bekend voor. Maar waarom zou bijvoorbeeld grasduinen een beter woord zijn dan browsen? Grasduinen líjkt wel doorzichtig, maar wie snapt nog hoe de betekenis van dat woord is opgebouwd?
| |
Neefjes
‘Een niet-verwaarloosbaar deel der vreemde woorden past niet in het Nederlandse klanksysteem’. Dit bezwaar van Van Malde is het bekende ‘ze passen niet in onze cultuur’. Ook op deze stelling kan slechts genuanceerd worden gereageerd. De meeste vreemde woorden passen namelijk uitstekend in het Nederlandse klanksysteem. Dat is ook niet zo vreemd, want de ons omringende talen lijken wel sterk te verschillen van het Nederlands, maar in breder perspectief behoren vrijwel
| |
| |
alle Europese talen tot de Indo-Europese taalfamilie. Het Engels en het Nederlands zijn zeer verwante neefjes, waarvan de klanksystemen maar oppervlakkig verschillen.
Maar ook waar er verschillen bestaan in klanksysteem vormen deze maar zelden een belemmering tegen het opnemen van vreemde woorden. In negen van de tien gevallen passen de vreemde woorden zich aan. Laten we nog eens het woord browsen bekijken. Dat wordt in het Engels uitgesproken met een z op het eind: ‘to [braawz]’. Dat is tegen het Nederlandse klanksysteem, waarin medeklinkers aan het einde van een woord doorgaans stemloos worden. Maar wat zien we nu na opname van het woord browse in het Nederlands? Het wordt zonder probleem uitgesproken met een s aan het eind. Zegt u maar eens (als u het over de lippen kunt krijgen): ‘Nee, ik browse alleen maar even’. Weinig Nederlanders zullen hier een volle z uitspreken.
Misschien is het ethisch onacceptabel om je door middel van je taal anders voor te willen doen dan je bent, maar voor de taal zelf vormt dat geen probleem.
En stel nu dat er gevallen zijn die niet aangepast kunnen worden aan het ‘Nederlandse klanksysteem’. Bijvoorbeeld woorden met de Engelse th erin. Dan kunnen er drie dingen gebeuren: zo'n woord sterft weer uit, de th slijt af tot een t of een andere ‘Nederlandse’ klank (Hoe spreekt u het woord thriller uit? Of thinner?) óf de th-klank wordt in het Nederlandse systeem opgenomen. Welk van de drie scenario's vormt nu een probleem? Gaat hier ergens iets verloren?
| |
Woordverbanden
‘Vreemde woorden dragen verhoudingsgewijs weinig bij aan woordverbanden’. Ook dit bezwaar van Van Malde is bekend uit de asielzoekersdiscussies: ze vormen een sociaal isolement. Dat dit voor woorden niet juist is, heb ik boven al aangegeven. Vreemde werkwoorden bijvoorbeeld kunnen niet anders dan zich richten naar het Nederlandse vervoegingssysteem. Alle aan het Engels ontleende werkwoorden worden in het Nederlands met de uitgang -en geschreven en met een stomme e aan het eind uitgesproken (browsen, saven, managen, matchen, verzint u ze zelf maar). Dit is geen Engels meer, dit is Nederlands. Alle zelfstandige naamwoorden doen mee in samenstellingen, en worden probleemloos aan Nederlandse stamwoorden gekoppeld (watermanagement, on-linediscussie, chatprogramma). Vreemde woorden dragen dus zeker zo veel bij aan woordverbanden als inheemse woorden.
‘De spelling van vreemde woorden brengt voor velen extra moeilijkheden mee’, schrijft Van Malde. Voor asielzoekers moeten extra voorzieningen worden aangebracht: aparte winkels, slagerijen, gebedshuizen. Dat levert vaak praktische problemen op. Natuurlijk, vreemde woorden brengen een eigen spelling met zich mee. Maar ook die wordt geleidelijk aan in de Nederlandse spelling geïntegreerd. Is dat ernstig? Wordt onze spelling daardoor ingewikkelder? Misschien wel, maar blijkbaar weegt het voordeel van de opname van een buitenlands woord vaak op tegen deze nadelen. Iedereen snapt en accepteert dat nieuwe woorden een tijdje een onzekere spelling hebben. Daar is niets alarmerends aan.
| |
Vroeger was alles anders
In discussies over taalverandering wordt altijd opgemerkt dat de opname van vreemde woorden in de eigen taal van alle tijden is. Vroeger werden in het Nederlands vaak woorden opgenomen uit het Latijn, het Frans en het Duits, tegenwoordig zijn vreemde woorden uit het Engels populair.
Van Malde merkt hierover twee dingen op: ten eerste dat vroeger ‘een vrij kleine bovenlaag’ verantwoordelijk was voor ontlening. Ik denk dat dat niet juist is. In de negentiende eeuw bijvoorbeeld was juist die kleine bovenlaag tweetalig: zij spraken ófwel Nederlands ófwel (misschien zelfs: meestal) Frans. Het lijkt juist de brede laag van de gegoede middenstand, de ‘nouveau riche’, die het Frans niet machtig was, maar toch vanwege de sociale status haar taal doorspekte met Franse woorden en uitdrukkingen.
Maar dat zijn dan dezelfde motieven als die Van Malde in de hedendaagse maatschappij signaleert. Sociale, desnoods economische drijfveren brengen mensen ertoe om een taalgebruik te ontwikkelen dat aanslaat, dat hun een zekere status verleent. Is dat nu zoveel anders dan vroeger? Misschien is het ethisch onacceptabel om je door middel van je taal anders voor te willen doen dan je bent, maar voor de taal zelf vormt dat geen probleem. Laten we dan de houding bekritiseren, en niet de taal.
| |
Hoe verder?
De meeste aanklachten tegen de ‘opmars’ van vreemde woorden blijven steken in de klacht zelf. Zo ook bij Van Malde. Zijn uiteindelijke aanbeveling is een ‘doelgericht beleid’, maar waaruit dat zou moeten bestaan, daarover worden we in het ongewisse gelaten. Moeten we protesteren tegen alle vreemde woorden in onze taal? Of moeten we onze pijlen alleen op sommige exemplaren richten? Wie heeft het recht om hierover te oordelen? Moet het genootschap dan weer ‘zwarte lijsten’ gaan publiceren met woorden die in de taalkundige ban zijn gedaan? Wie mag dan scherprechter zijn?
Zo'n oorlogszuchtige aanpak is natuurlijk onmogelijk, en schiet ook zeer waarschijnlijk het doel voorbij. Het punt is namelijk dat de taal zich niet de wet laat voorschrijven. De taal is van ons allemaal. De heersende mode om woorden uit het Engels in het Nederlands op te nemen, hoort net zozeer bij de taal als de ergernis van andere taalgebruikers tegen die ontwikkeling. Deze tegengestelde krachten zijn beide een onmisbaar onderdeel van de dynamiek van een levende taal. Ik acht het de doelstelling van het Genootschap Onze Taal om het Nederlands levend te houden. Dat kan alleen door beide krachten in hun waarde te laten. Daarom zou de redactie steeds de nuance moeten zoeken. En dat is iets anders dan ruggengraatloze onverschilligheid. Dat is respect voor de taal zelf.
|
|