zetting hetzelfde: vreemde indringers sluipen onze taal binnen en hollen haar van binnen uit. De taal valt zo ten prooi aan verloedering en zal uiteindelijk ten onder gaan. Met deze beeldspraak is het moeilijk een genuanceerde discussie te voeren.
Het Genootschap Onze Taal stelt zich ten doel ‘het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen’. Dat betekent dat het zich richt op zowel het gebruik van de Nederlandse taal als het ‘verantwoorde gebruik’.
Het eerste houdt in dat het genootschap uiteraard zal protesteren als er binnen het Nederlandse-taalgebied een andere taal wordt gebruikt in plaats van het Nederlands. Als Nederland een Engelstalig liedje afvaardigt naar het Eurovisie Songfestival, of als op universiteiten onderwijs in het Engels verplicht wordt gesteld, dan zal het genootschap hier bedenkingen bij hebben. Maar dit is van een andere orde dan de opname van Engelse woorden in de Nederlandse taal. Door buitenlandse woorden op te nemen wordt het Nederlands niet een andere taal. Met andere woorden: het genootschap protesteert niet tegen een woord als songfestival en eist niet dat het liedjesfestival moet worden.
Het tweede gedeelte van de doelstelling van het genootschap, het ‘verantwoorde gebruik’, betekent dus niet automatisch dat alle vreemde woorden moeten worden geweerd. Maar wat is dan verantwoord gebruik? Daar is niet bij voorbaat een antwoord op te geven. De redactie van het maandblad probeert hierin een middenkoers te varen. Taalverschijnselen worden gewogen, en de Taaladviesdienst komt vaak tot een genuanceerd advies. Het liefst laat de redactie de taalgemeenschap uiteindelijk zelf beslissen.
Regelmatig worden in het maandblad ‘ergernissen’ van lezers gepubliceerd, ook over vreemde woorden in het Nederlands - overigens niet altijd tot genoegen van het hele lezerspubliek. Eens in de zoveel tijd doet de redactie een poging om de hele discussie weer eens vanuit een ander perspectief te belichten. Dan worden er uitvoeriger bijdragen gepubliceerd, of verschijnt er een tijdelijke rubriek. Zo bevatten de laatste jaargangen van het maandblad tientallen artikelen over de invloed van het Engels op het Nederlands, over Engels in Nederlandse reclame, Engelse beroepsnamen in Nederland, het gebruik van Engels op Nederlandse universiteiten, enzovoort. Sinds 1994 is er de op gezette tijden verschijnende rubriek ‘Ander woord voor...’, waarin lezers worden opgeroepen Nederlandse alternatieven aan te dragen voor recentelijk in het Nederlands opgedoken vreemde, meestal Engelse woorden. En in de jaargangen 1997 en 1998 liep de rubriek ‘Engerlands’, waarin een lezer Engelse woorden in het Nederlands te kijk zette.
Deze keer kiezen we voor een meer geconcentreerde aanpak, door twee meningen naast elkaar te zetten: de eerste van J. van Malde, een bevlogen lid van het genootschap, die de opname van buitenlandse woorden in onze taal kritisch beschouwt, en de tweede van taalkundige Peter-Arno Coppen. We beseffen dat beide meningen binnen ons lezerspubliek weerklank zullen vinden. Onze bedoeling hiermee is niet een redactiestandpunt in te nemen, maar te bereiken dat er een heldere discussie gevoerd kan worden.
Overigens sluit de kwestie die hier wordt aangesneden aan bij het congres dat het genootschap op zaterdag 6 november houdt over ‘Invloeden op het Nederlands’; ook daar zullen zonder twijfel ‘vreemde invloeden’ ter sprake komen.