Luid
Evenals zien is ook horen een erfwoord in onze taal. Het is niet ontleend aan een andere taal. In alle Germaanse talen komt het voor, met de nodige klankvariaties, zoals in het Duitse hören en het Engelse to hear. Er zijn ook Indo-Europese verwanten. Het Griekse akouo bijvoorbeeld, waarvan akoestiek is afgeleid.
Luisteren is de actieve variant van horen. Luisteren hoort bij luid ‘goed hoorbaar’. Iemand die niet goed luistert, hoort ook slecht. Hij is ‘balhorig’. Toen bal- ‘slecht’, dat ook voorkomt in balsturig en baldadig, niet meer begrepen werd, maakte men er balorig van.
Ruiken hangt samen met rook. Opstijgende rook is goed te ruiken. Als iets geurt, ruikt het voor de meesten ook lekker. Geur heeft niet altijd zo'n goede bijklank. Zeker niet als iets in een kwade geur of kwade reuk staat. Maar ook geur zelf kon vroeger behoorlijk onaangenaam rieken. Het betekende aanvankelijk ‘gisting’ en het is verwant met goor en met gier ‘mest’.
De smaak zonder de reuk is zeer beperkt. In het Middelnederlands kon smaken - waarvan de herkomst ongewis is - behalve ‘smaken’ en ‘proeven’ ook ‘ruiken’ betekenen. Proeven is een leenwoord. Het Nederlands heeft het al heel vroeg - vóór 1200 - overgenomen van het volks-Latijnse provare of het Oudfranse prover. De basis is het Latijnse probare, waar ook proberen vandaan komt.
Tasten, ten slotte, is ontleend aan het Oudfranse taster, dat zich uit het Latijn heeft ontwikkeld, maar voelen is een erfwoord. Het is echter moeilijk te verbinden met andere Indo-Europese woorden buiten de Germaanse talen.
De tastzin is het vijfde zintuig en daarmee het laatste. Een zesde zintuig bestaat niet, omdat intuïtie geen orgaan is, maar voor velen wel degelijk een zesde zin. En er is zelfs een zevende zintuig: op de Duitse televisie wordt al dertig jaar het programma ‘Der siebte Sinn’ uitgezonden. De titel - die verwijst naar het gevoel voor verkeer - is natuurlijk een Witz.