Uit de jaargangen
Tweeërlei standpunt.
‘Wij zijn het’ - schreef de redactie van dit orgaan in 1932, toen de boven genoemde schrijver een beredeneerde lijst van barbarismen en van uitdrukkingen en zegswijzen, die hij verkeerd achtte, het licht had doen zien - ‘wij zijn het lang niet in alles met hem eens, maar bevelen dit boek (“Taalschut”) toch warm bij onze leden aan, daar het in elk geval leidt tot nadenken over de taal.’
En deze woorden mogen thans ook gelden ten aanzien van het bovenbedoelde artikel.
* * *
Enkele van onze leden, die ons op het stuk opmerkzaam maken, knoopen er een beschouwing aan vast over de ‘flinke, frissche taal’ er van, in tegenstelling met de ‘voorzichtige, ja aarzelende, zoo erg objectieve’ wijze, waarop wij - Redactie - ons in ons blad uiten. ‘Dat is krachtige, strijdvaardige taal’ - schrijft een van hen - ‘daar moest gij eens een voorbeeld aan nemen.’
Laat ons hierop dit mogen antwoorden. Ons Genootschap beoogt het onderling beoefenen van zuiver Nederlandsch; wat wij - leden van Onze Taal - in ons orgaan opmerken strekt tot onderlinge voorlichting. Wij willen elkander tot steun zijn; strijd voeren wij niet (dan alleen: strijd tegen onszelven!).
Stellig streeft de Redactie bij hare (spaarzame) beschouwingen naar objectiviteit, zij kan niet anders en zou ook niet anders willen. Een dergelijke ‘objectiviteit’ behoeft o.i. een schrijver, die slechts zijn persoonlijke meening weergeeft, niet in acht te nemen; dit geldt zoowel voor den schrijver van het boven genoemde artikel, als voor onze leden, wanneer zij in ons blad in de daarvoor bestemde rubriek van hunne inzichten doen blijken.
1938, januari (5-6)