woordenboek van de poëzie
Meticuleus
Guus Middag
Altijd als ik, in het echt of op tv, golfers op een golfbaan zie golfen, denk ik: meticuleus. Wat het betekent weet ik niet precies, maar dat hoort er voor mijn gevoel ook wel bij, bij die vreemde sport die in vreemde bochtige parken tussen vlaggenstokken wordt beoefend. Een sport met veel vreemde termen ook. Golf is iets met bogeys en birdies, onder of boven par, putten in holes, en dat dan weer met clubs, op de fairways en de greens van de course, of de links. Het is allemaal wel te leren, maar dat is er nooit van gekomen, zodat voor mijn gevoel het wezen van de golfsport nog steeds heel goed uitgedrukt kan worden door dat ene woord: meticuleus. Het heeft iets uitheems en welgestelds, het suggereert precisie en verfijning, met een zweem van nuffigheid. Het zou ook heel goed een namaakwoord kunnen zijn, ontstaan uit de kunstmatige kruising van bijvoorbeeld precieus, minuscuul en minutieus. Ik las het woord voor het eerst (en ook meteen voor het laatst) in ‘Dutch Open Golf Championship’, een golfgedicht van Willem Jan Otten, te vinden in zijn bundel Ik zoek het hier (1980):
Dutch open golf championship
In dit gemillimeterd doolhof
speelt geen ironie. Correct,
in avondkleding, lopen we
een denkbeeld na. Elke curve
is perfect, want wat we volgen
is voor onze blik te minuscuul
en gaat in struikgewas verloren.
Vinden laten we aan slaafjes over.
Ons gaat alleen de aandacht aan,
de zwaai meticuleus, de afgemeten
tik die pas seconden later
verre oren raakt, figuren
eindeloos gebogen over gras,
onkreukbaar als een lineaal
de pantalons... Demp uw applaus!
Opluchting is hier vruchteloos,
het gat waar alles zich op richt
is schijn, het wordt geleegd, direct,
verdwijnen kan nooit einde zijn,
we jagen wat we zelf bewegen na,
en eindigen bij onze eerste slag.
Wat Otten hier beschrijft, lijkt meer op een beschaafd hofritueel, een jachtpartij zonder wild op een gladgeschoren gazon, dan op een golfkampioenschap. De stemming is serieus, de sfeer gewijd, de geest onthecht. Het woord bal komt in het hele gedicht niet voor. Een bal is te banaal voor de vergeestelijkte blik van deze spelers - en trouwens ook te klein. Het ding verdwijnt eenvoudigweg uit zicht. Of het belandt in het struikgewas, waar het door slaafjes opgespoord moet worden. En als het al eens in het daarvoor bestemde gat verdwijnt, dan wordt het er onmiddellijk weer uit gehaald. In dit spel gaat het om ‘denkbeelden’ en ‘aandacht’ - niet om de score, gejuich, gevoelens van opluchting of andere lage driften die ten onrechte de indruk van sport zouden kunnen wekken. Men wijdt zich hier aan een edel tijdverdrijf, een oefening in hooggestemde zinledigheid. Deze tocht door een gemillimeterd doolhof leidt niet naar een uitgang of een uitslag en aan het eind is men weer even ver als aan het begin.